Monkwise

columns verhalen fotografie

STENEN VAN DE VESTING

HOOFDSTUK VII

HET CULTUURSTELSEL

“Die kans moet je grijpen!”
Moeder reageert enthousiast wanneer haar zoon thuiskomt met de tijding dat hij is uitverkoren om naar de hbs te gaan. Nooit eerder is dit in de familie vertoond. Drie andere geluksvogels uit dezelfde klas treft hetzelfde winnende lot.
“Met een hbs diploma kun je regelrecht naar de universiteit. Dat is het neusje van de zalm!”
Remy heeft nog nooit zalm gegeten, maar de uitdrukking mag duidelijk zijn.

Opgewonden over de plotselinge en onverwachte erkenning van zijn formidabele intelligentie, loopt zijn hart over. Van mededogen met Henny bijvoorbeeld. Heeft zijn zus niet genoegen moeten nemen met een eenvoudige mulo-opleiding? Heeft zij zelfs daarmee al niet genoeg moeite?
Geen leraar heeft ooit gesuggereerd dat zij naar de hbs zou kunnen! Dit wordt tijdens het avondeten nog eens duidelijk gemaakt. Remy ziet Henny er bedremmeld bijzitten.
Erg lang kan hij zijn aandacht niet bij haar houden. Hiervoor is de opwinding te groot, de wending in zijn leven te onverwachts. Ja, als je op de voorgaande schooljaren terugkijkt, dan doemt er een logisch beeld op. In de klas hangen prestatielijsten voor verschillende vakken. In dictees is Remy een kei, aardrijkskunde en geschiedenis zijn hem op het lijf geschreven. Aan de hbs heeft hij nooit gedacht en niemand heeft er ooit iets over gezegd. Dat het schooltype pas onlangs is opengesteld voor de gewone burgerij, is hem uiteraard onbekend. Het plotselinge perspectief doet hem duizelen.

Arjan en de anderen zal hij moeten achterlaten. Zij zullen de binnenkant van deze elitaire school hoogstens te zien krijgen als deurenschilder of glazenzetter. Een beetje pijnlijk vindt Remy dit wel.
Overigens heeft hij geen notie waar zijn toekomstige school precies staat. In de provinciestad Purmerend kent hij alleen het adres van de tandarts.
En toch. Naarmate hij er langer over nadenkt, komt hem de uitverkiezing steeds geloofwaardiger voor. Tot dusverre heeft hij zich zelden behoeven in te spannen om de lesstof te volgen. Verveling in de klas is eerder de regel. Urenlang heeft hij uit de ramen van het klaslokaal gestaard omdat er om hem heen niets gebeurt dat hij de moeite waard vindt. Schoolgang betekent dat je minimaal voldoet aan wat van je wordt verwacht en onderwijl denk je aan andere zaken. Zelfs de overweging dat hij in hoofdrekenen geen hoogvlieger is, weinig meer dan grijze middenmoter, brengt geen twijfel. Rekenen is het enige schoolvak dat met telmachines en kassa’s kan worden gedaan. En beter! In Amerika schijnen enorme computers te staan die alles voor je uitrekenen en nimmer een fout maken. Hoe kan er toekomst schuilen in zoiets als hoofdrekenen?

Bereidwillig en opgewekt helpt hij Vader de gehele zaterdag met het planten van heel kleine uien in daartoe opengetrokken voren. Eenmaal op je knieën aan het begin van de werkdag, kijk je uit naar het einde.
Zo ziet mijn toekomst eruit: overzichtelijk met aan het einde een Gouden Oogst.
Zijn sluimerende zorgen smelten weg. Vage plannen om het bedrijf van Vader helemaal anders aan te pakken, schieten in hem omhoog als luchtbellen in een fles priklimonade.
Hij zal Vader nog eens kunnen uitleggen waarom hij zo weinig verdient en hoe je dat kan verbeteren. Of anders wordt hij een geleerde, iemand die in het nieuws komt wanneer er iets belangrijks moet worden uitgelegd. Misschien kan hij zelfs eens mee in een vliegtuig.

Bij gebrek aan kennis, wordt de mededeling van de schoolleiding slechts vertaald in een gevoel, in euforie. Zelden heeft Remy te horen gekregen dat hij bovenmatig goed presteert en het zou nauwelijks indruk op hem hebben gemaakt. Van zichzelf weet hij al dat hij tot de betere leerlingen behoort en dat, omgekeerd, een aantal anderen altijd en eeuwig achterlopen, moeten ploeteren en zelfs wel eens huiswerk meekrijgen. Het zal hun eigen schuld zijn. Het zijn klasgenoten die nooit uit eigen beweging thuis een atlas openen, nooit een krant lezen, niet nadenken over gevolgen van oorzaken en overal vroegtijdig het bijltje bij neergooien. In hun handen worden verzamelingen nooit compleet, puzzels niet helemaal ingevuld, geen woordenboek geraadpleegd om beter in scrabble te worden, ga maar door. Kleppen en nietsdoen, daar zijn veel kinderen goed in en het kan hun ouders niets schelen.
Maar net als zij, weet Remy niets van middelbare scholen dan de flarden informatie die hij via Henny opvangt over de mulo of van oudere broers van vriendjes die naar de ambachtsschool gingen. En dan nog: moet je er drie jaar over doen om een beetje behoorlijk te leren timmeren of lassen? Hoe moeilijk kan het zijn om een beetje te sleutelen: Remy heeft allang naar eigen inzicht de afgedankte oude brommer van Vader gedemonteerd. In elkaar zetten, bleek lastiger, maar wat zou het?

De hoofdonderwijzer heeft er iets bij gezegd, waarover Remy thuis zwijgt. Dat het verstandig is om tv te kijken, naar journaals en andere informatieve programma’s. Zo weet je wat er in de wereld speelt. Remy weet, dat dit een brug te ver is: Moeder is obstinaat tegenstander van tv.
Zolang ik leef, komt zo’n rotding hier niet in huis!
Dat zelfs de werkman er een heeft aangeschaft, bewijst haar gelijk. De programma’s zijn niet alleen waardeloos, een tv haalt ook de gezelligheid en saamhorigheid weg. Het is alsof ergens in de huiskamer iemand anders voor jou zit te denken. Moeder is de baas over de woestijn waarin zij preekt.
Remy ziet al voor zich, hoe Moeder zal opsnijden tegen de buren en de man van het ziekenfonds en de kruidenier aan huis. Remy gaat naar de hbs! De nieuwe school kan niet vlug genoeg beginnen.

Het selecte viertal wordt door de bovenmeester enige dagen per week in een afgedankte leraarskamer geplaatst om daar serieus te studeren. Om te worden toegelaten tot de hbs moet je namelijk wel een toegangsexamen afleggen. Hiertoe zijn stencils binnengekomen met de leerstof. Het gaat om natuurkunde, scheikunde, zinsontleding, topografie en geschiedenis. De papieren ruiken doordringend naar inkt. Wanneer je er lang aan snuift, word je er draaierig van.
De andere leerlingen blijven gewoon achter in het vertrouwde klaslokaal. Daar zitten ze de tijd uit tot het schooljaar ten einde komt. Na de vakantie zwermen ze uit naar de mulo, lts of huishoudschool. Niet eerder heeft Remy oog gehad voor het tijdelijke van schoolgang. Voor een kind duurt het leven eeuwig. De dagen vloeien in elkaar over en zo zal het wel altijd blijven.

Hij denkt na over Jan. Deze boerenzoon, bevriend geraakt omdat hij in klas 5 is blijven zitten, mag straks een paar jaar naar de landbouwschool en dan voorgoed aan het werk bij zijn vader. Wanneer hij ooit zal trouwen, wacht hem een boerderij in de polder. Remy bekijkt zijn oude makkers al met een zekere afstand, maar voelt tevens dat er dingen gebeuren waarop hij geen greep heeft. Ergens vindt hij de vooruitzichten van Jan met zijn lage schoolcijfers nog niet zo slecht.

In de kleine leraarskamer brengen de jongens de tijd zoek met grappen en grollen. Niemand heeft hen ooit verteld hoe je moet studeren, je tijd en aandacht verdelen. Robert-Jan, de bijziende zoon van de bovenmeester, is een erkend specialist in het ontlokken van blauwe vonken uit stopcontacten. Hij voert deze natuurkundige proef op met veel bombarie, ook nadat hij een gemene stroomschok heeft ondergaan, een zogenaamde volt treffer.
Hiddo, de wat pafferige zoon van dominee Hanenkam, giebelt maar wat mee met de anderen en houdt op tijd zijn mond. Remy gaat een keer met hem mee naar zijn huis, een comfortabele woning die net als bij de roomsen pastorie wordt genoemd.
Hiddo heeft een ruime kamer met veel boeken en prenten aan de muur, maar zit het liefste in een krap hok achter de centrale verwarming. Met behulp van een zaklamp leest hij hier heel andere boekjes dan de stichtelijke lectuur die hem wordt verstrekt.
En dan is er Jan Willem, die zich Jee Wee laat noemen. Zijn ouders drijven een apotheek, wat de verklaring vormt voor de merkwaardige geuren die rond de klasgenoot hangen. Hij slikt allerhande medicijnen waar de anderen bij zijn, bij wijze van experiment.
Nadat Remy met de twee anderen bij Jee Wee thuis koffie heeft gedronken, fietst hij naar huis met een onrustig gevoel. Onder zijn nieuwe kennissen bevindt zich geen enkele toekomstige vriend.

Moeder is verstandig. Zij overhoort haar zoon geregeld om na te gaan of er al schot in de zaak komt, dat is: of zijn kennis voor het toelatingsexamen vordert.
Zij doet haar best, waar Vader het volledig laat afweten. Samen met Remy buigt ze zich over de scheikundige elementen. Deze staan op papier weliswaar prachtig gerangschikt, maar wat nou precies een edelgas is, of het verschil tussen Kalium en Calcium, hierover tasten beiden in het duister. De lamme helpt de blinde, maar het is beter dan niets.
Het stencil betreffende historische kennis bevat het menselijk verleden in een notendop die tot op heden gesloten is gebleven. Links op het blad staan jaartallen vermeld, rechts een kernachtige omschrijving van het belang. Voor een leek is het dode kennis. Het vraagt om een eindeloos herkauwen.
“1568”.
Moeder kijkt door haar bril alsof er een prijs te behalen valt.
Na enig peinzen weet Remy het antwoord in metrum op te dreunen.
“Slag bij Heiligerlee. Egmond Van Hoorne onthoofd”.
Zo staat het geschreven. Er staat niet dat in genoemd jaar de befaamde 80-jarige oorlog met Spanje begint. Aan de bovenmeester vraagt Remy waar Heiligerlee ligt en wat Egmond in Hoorn te zoeken had. Maar de vader van Robert Jan blijft op afstand. Het lijkt alsof het de man niets kan schelen dat anderen dan zijn eigen zoon het examen zullen halen. Remy krijgt de indruk, dat Robert Jan in het geniep door zijn ouders wordt bijgespijkerd. Niet dat hij hierop jaloers is, want de bovenmeester is keihard, vooral voor zijn eigen kroost.
“Dat hoor je allemaal later op je nieuwe school. Zorg er eerst voor dat je de feiten in de tijd kunt plaatsen”.
Feiten in de tijd plaatsen, dat is het geheim van de smid.

Op een schitterende dag in het begin van de maand mei is het zover. Robert Jan, Hiddo en Jee Wee wonen in het dorp, vlakbij de school waarheen Remy zes jaar heeft gefietst. Ze hebben afgesproken op het kruispunt dat het dorp doorsnijdt in vier gelijke stukken. Remy heeft ervoor gezorgd hier als eerste te zijn. De gedachte dat hij in z’n eentje naar het gebouw van de hbs zal moeten zoeken, jaagt hem bepaald schrik aan. Hij heeft geen idee waar het staat en hoe het eruit ziet.
Ik had er eerder in m’n eentje naartoe moeten gaan.
Zittend op de bagagedrager van zijn fiets neemt hij nog even wat leerstof door.
“Weet je het nou nog niet?”
Jee Wee arriveert. Remy bergt zonder iets te zeggen zijn papieren weg. De houding van Jee Wee ergert hem al langer. Nu hij hier alleen met hem staat, voelt het als een slecht begin.
“Roken?”
Remy schudt zijn hoofd. Hij probeert in de sfeer van het examen te blijven.
Jee Wee bergt zijn sigaretten weg en leunt balorig over zijn stuur.
“Belachelijk dat je toelatingsexamen moet doen. Nou ja, ik heb wel zin om een stukje te fietsen”.
Remy schiet in de lach. Jee Wee komt uit een andere wereld.
“Ik heb al zes kilometer achter me en zit dus op de helft”.
Nu is het de beurt aan Jee Wee om hem te negeren. Dat anderen al zes jaar lang elke dag op de fiets zijn gekomen, is voor hem theorie om het achter je ontbijtbord over te hebben. Dat uitgerekend zo’n buitenpoorter hem als het ware de les leest, staat hem allerminst aan.
Hiddo voegt zich erbij en de sfeer wordt een stukje vriendelijker. Hiddo is een argeloos lachebekje. Remy blijft alert. Hij is niet gewend te wachten op groepsbesluiten.
“We moeten gaan. Het is tijd”.
Moeder heeft hem een oud horloge meegegeven. Zo weet hij nauwkeurig hoelang je met de fiets over 6 kilometer doet.
“Robert Jan komt nog”.
“Ik zie hem niet”.
Zo gaat het minutenlang heen en weer. Remy wordt nijdig. Hij kent Robert Jan als een idioot op wie geen staat te maken valt. Een examen is belangrijk. Je kan niet beginnen met hiervoor te laat te komen.
“Daar heb je hem”.
Remy spreekt geen groet uit, maar durft evenmin een snauw uit te delen.

Het schoolgebouw van de Rijks Hogere Burger School doemt op als een kazerne. Het staat stram op een groot terrein, omheind door een metalen staafhek dat bepaalt of je binnen dan wel buiten bent. Het gebouw intimideert. Te midden van een stuk of 30 andere jongelui vult Remy de vragenlijsten in. Het verbaast hem in welk tempo er groepjes ontstaan en onderlinge bondgenootschappen worden gesloten Zelf heeft hij een beetje gepraat met jongens uit Monnikendam. Het valt hem op dat bijna iedereen modern is gekleed, in andere spullen dan hijzelf. Zijn broek en overhemd zijn dan ook afkomstig uit de naaifabriek van Moeder, het eenmansbedrijf aan die verre groene dijk.
Onderwijl bestudeert hij, nieuwsgierig en met ontzag, een enorme wandkaart in het klaslokaal. Hierop is de evolutie van de aarde aangegeven: Cambrium, Siluur, Carboon, Trias…. Alleen het woord Krijt kent Remy, al vermoedt hij dat het iets anders inhoudt dan de witte pijpjes bordkrijt die Robert Jan tegen betaling van een kwartje tussen zijn kiezen vermaalt.

De dag duurt lang. De weg naar huis legt hij af met de anderen uit het dorp, maar hij is hen nu al liever kwijt dan rijk. Dit heeft meer dan een enkele reden.
Gezakt.
En dat, terwijl zijn klasgenoten het examen hebben doorstaan. Hun stemming is opgetogen, al meldt Jee Wee nog eens dat hij deze uitslag verwachtte. Niets begrijpt Remy van zijn falen. Als verdoofd fietst hij voort, zwetend als een otter.
Dadelijk moet ik thuis vertellen hoe de vlag erbij hangt.
De voorstelling ontrolt zich twintigmaal voor zijn ogen.
Mijn moeder staat in de deurpost en roept me toe: En? Geslaagd? Zeker een makkie? Wat vertel je me daar?!
De polderwegen zijn dwingend recht. Boerderijen komen in beeld en verdwijnen evenredig aan de snelheid waarmee hij de pedalen van zijn fiets rond trapt.
Vader zit zwijgend te eten. Je hoort hem denken: nou ja, dan maar naar de mulo. Moeder heeft tranende ogen achter haar brillenglazen. Zij zal denken: aan mij heeft het niet gelegen. Ik heb hem uitentreuren overhoord en aangespoord te studeren!
Dat Remy te pas en te onpas geacht wordt mee te helpen op het land van Vader, is zo normaal in zijn leven dat hij dit niet eens opmerkt. Ne zomin, als dat er geen enkel behoorlijk boek in huis is te vinden en kennis over de wereld hier niet verder reikt dan een paar vierkante kilometer bouwland in een polder.

Thuisgekomen doet Remy verslag aan een zwijgend publiek. Alleen na de maaltijd sist Henny haar broer vanaf de trap toe.
“Hé Superman, weet jij waar de meeste vis zit?”
Remy staart haar aan. Er zijn hem vandaag te veel vragen gesteld.
“De Doggersbank?”
“Nee, de meeste vis zit tussen de kop en de staart!”
Henny trekt een schele bek en rent naar haar kamer.

“Morgen verder leren!”
In nachtelijke uren heeft Moeder zich hersteld van de tegenslag.
“Je kan nog herexamen doen. Ik zal je voortaan iedere dag overhoren!”
Wie niets begrijpt of in de tijd kan plaatsen, geen notie heeft van waar scheikundige elementen toe dienen of welke geologische tijdvakken Moeder Aarde heeft doorgemaakt, moet maar stampen op de ouderwetse manier. Pure reproductie is ook een methode om uiteindelijk te begrijpen, al is het de vraag of ze beklijft. Veel van wat kinderen leren, heeft later in hun leven nauwelijks nut.
Remy zit nu elke dag bij Moeder aan tafel om zich te laten testen. Op school behoeft hij zich niet meer te vertonen. De echte bollebozen hebben al meteen vakantie en de oude leraarskamer staat er verlaten en onverlicht bij. Van enige begeleiding is geen sprake. Het is pompen of verzuipen.

Opnieuw is het een stralende dag. Het lijkt of het weer en de omgeving hem zich laten afvragen of hij niet liever in het dijkgras zou liggen, omringd door gras en paardenbloemen. In plaats daarvan maakt hij zich op voor de fietsrit van een kilometer of 12, naar het neerdrukkende schoolgebouw in de provinciestad. Moeder houdt de moed erin. Je zou denken dat ze zelf examen gaat doen.
“Kijk eens wat een prachtig weer het is. Je gaat vandaag gewoon slagen!”
Langs de wegen en in de weilanden liggen her en der geperste rechthoekige balen hooi. De voorzomer is in volle gang. Remy passeert Arjans huis. Hij ziet dat de gordijnen van diens slaapkamer nog dicht zijn.
Arjan hoeft nergens toelatingsexamen voor te doen.
De aanblik van het huis brengt een gevoel van tweeslachtigheid in Remy teweeg. Een vriendschap van 6 jaren is plotseling afgebroken zonder dat hierover iets is gezegd. Waar ze elkaar nog zien, lijkt vervreemding al aan de orde. Remy vindt dit maar niets, vooral omdat hij het niet begrijpt.
Waarom moet ons contact meteen zijn afgelopen?
In de kazerne van de HBS zijn aanzienlijk minder leerlingen en nog minder leerkrachten dan de vorige keer. Remy kijkt rond in het lokaal waar hij voor de tweede keer papieren moet volschrijven.
Ik heb twee weken hard gewerkt. Ik hoefde niet eens naar het land van Vader. Maar evengoed voelt het als straf.
Met het uitgedunde ploegje reservisten wordt de dag ingezet. Remy heeft geen enkel bekend gezicht gezien. Pennen krabbelen, papier ritselt. Een meisje is verkouden en hoest aanhoudend. Remy probeert zijn ademhaling van haar weg te houden, maar ergert zich voortdurend aan de geluiden die zij maakt. Bovendien klinken In de ellenlange gang van het gebouw doffe slagen. Bouwvakkers zijn hier bezig een tegelmuur tegen de vlakte te slaan. Een van hen fluit aanhoudend hetzelfde riedeltje.
Opnieuw valt zijn blik op de wandkaart met de geschiedenis van de aarde. Helemaal bovenaan staat een mensje getekend, als een heel kleine piek op een kolossale kerstboom. De aarde is 4,5 miljard jaar oud, de mens bestaat pas hooguit een miljoen jaar. Hiervan kennis te nemen, brengt verwarring en onvermogen te begrijpen.

Zonder dat hij de uitslag te horen krijgt, fietst hij terug naar huis. De weg is leeg en de wind is toegenomen. Hij kiest voor de route via het dorp van zijn eerste school. Onderweg stopt hij een ogenblik om een kleine fles melk leeg te drinken, meegegeven door Moeder.
Het plein van zijn oude school is verlaten. De aanpalende dienstwoning lijkt onbewoond. In de rekken staat geen enkele fiets. Remy rijdt gewoon door, want hij heeft geen zin om Robert-Jan, de zoon van de bovenmeester, tegen te komen en met hem een gesprek te moeten voeren.
De debiel heeft iets met stofzuigers. Hij praat ook op luide toon in zichzelf.
Thuis heeft hij de rest van de dag vrijaf. Omdat hij weinig zin heeft te vertellen hoe het ging, gaat hij al snel een halfuurtje voetballen, meer precies zijn voetbal staccato tegen de grote deur van de schuur knallen. Nog altijd kan hij er met de pet niet bij wat hem overkomt. En bij wie kan hij nog langs zonder in gezever, domme afgunst en vervreemding te belanden?

Pa Reindert heeft andere plannen.
“Nu het erop zit, kan je mij wel weer helpen. Zomaar wat rondhangen op het erf is niets gedaan. Daar schiet niemand iets mee op. Wanneer het doorgaat, komen er bovendien kosten aan”.
Dit laatste zinnetje bevat een indirecte mededeling, namelijk dat Remy er beter aan doet te werken om de nodige spullen te helpen bekostigen. Achter de schermen is kennelijk al discussie over wat de nieuwe school zal kosten en uit welke bronnen dit betaald zal worden. Moeder heeft alvast een lijst opgesteld: lederen schooltas, verplicht sporttenue, een passer, pennen en potloden, een bureautje om in zijn kamer te studeren, er komt geen einde aan de waslijst. In Moeders stem klinkt twijfel door of ze er wel goed aan heeft gedaan haar zoon zo te stimuleren. De examenuitslag laat vooralsnog op zich wachten.

Dientengevolge loopt Remy de volgende morgen om half 7 in het uienveld met een schoffel. Zwaar werk is het niet. Je moet voornamelijk opletten het onkruid en niet de uienplantjes om te halen. Een eind voor hem lopen Pa Reindert en De Baron. Remy probeert aanvankelijk het tweetal bij te houden, maar na een half uur moet hij afhaken. Net als na het eerste examen kijkt hij geregeld in de richting van het huis en speurt de wegen af naar de postbode.
“Je krijgt morgen bericht”, heeft de directeur van de hbs gezegd, “dan weet je of je erbij hoort of niet”.
De woorden zijn Remy bijgebleven. Hij is het gewend om nauwkeurig te luisteren naar uitspraken van mensen van wie je iets te duchten hebt.
Erbij horen. Het gaat hemzelf om het prestige het examen te halen, hiermee gezichtsverlies buiten de deur te houden.
Moeder heeft aangekondigd een wit kussensloop omhoog te houden ingeval de postbode een gunstig resultaat brengt. Voor een negatieve uitslag is geen regeling getroffen. Remy vind dit alleszins een normaal voorstel. Geen moment komt het in hem op, dat de inkomende brief aan hemzelf is gericht en dat hij het alleenrecht heeft deze te openen.

Er gebeurt niets. Het werk wordt onderbroken voor het middagmaal. Aan tafel valt geen woord over de kwestie. Om 1 uur precies arriveert de werkman en begint de tweede helft van de lange werkdag. Langzaam vloeit zijn aandacht voor de verwachte brief weg. Misschien heeft hij het verkeerd verstaan of begrepen en komt de brief pas veel later.
De postbode moet hem alsnog zijn ontgaan, want tegen half drie in de middag klinkt een schreeuw. Aan de rand van het veld staat Moeder. De mouwen van haar jurk zijn opgerold en ze zwaait onmiskenbaar met een wit kussensloop. Een ogenblik staart Remy bewegingloos naar dit ongewone beeld.
Het lijkt wel of mijn moeder zelf naar de hbs gaat.
Vervolgens steekt hij zijn arm in de lucht ten teken dat hij het bericht begrepen heeft. Hij zwaait naar Vader, die op zijn beurt De Baron van het succes op de hoogte brengt. Er is geen reden naar huis te hollen, de brief meteen te lezen. Remy hervat het schoffelwerk. Het is nog geen theetijd en hij kent nu immers de uitslag.

Een zomer op het land duurt lang. Aan het werk komt geen einde. Remy verdient met zijn uurloon van 65 cent een bureau van 140 gulden, een nieuwe fiets en een horloge dat hij samen met Vader gaat uitzoeken bij de juwelier in het veendorp. Het seizoen schuift op, de zomer raakt over haar hoogtepunt. De tulpenbollen zijn allang van het land gehaald, de aardappelen volgen. De gebruikelijke vakantiewerkers komen en gaan. Jongens en meisjes uit de omgeving vullen de kisten en pellen de bollen. Ze strijken neer als een zwerm sprinkhanen en zijn ineens verdwenen.
Enkele maanden eerder is een nieuwe schuur gebouwd, een geweldige vorstvrije ruimte van 200 vierkante meter. Vader bouwt er meteen een extra ruimte aan. Deze is van hout. Hier mag het vriezen, want er staan werktuigen die slechts tegen weer en wind bescherming behoeven.
Uit de oude sloopschuur komen kranten tevoorschijn. Remy verzamelt er zoveel als mogelijk, om te lezen, foto’s te bekijken. Sommige zijn op planken vastgeplakt. Op een dag verbrandt Vader alles op het erf.

Op de laatste avond voor het nieuwe schoolseizoen, begeeft Remy zich naar de schuur. Hij scharrelt rond tussen de stapels kisten en de werktuigen. Het idee van een nieuwe school is met de lange werkweken in de buitenlucht weggezakt tot een abstractie, een veronderstelling zonder verband met de werkelijkheid.
Morgenochtend is het zover.
Het vooruitzicht maakt hem onzeker en prikkelbaar. Het voert hem terug naar de eerste kennismaking, het mislukte examen, de toekomstige klasgenoten die een ander leven hebben.  
Vanaf morgen moet ik elke dag dat roteind fietsen en optrekken met Robert-Jan, Hiddo en die andere vervelende klier.

Schooldagen. Ze zouden een feest moeten zijn van nieuwe relaties en ontwikkeling. Jonge mensen die de weg wordt gewezen in kennis en vaardigheden. Op school zouden kinderen hun mogelijkheden moeten kunnen testen zonder vrees en narigheid. Het is de plek om te leren met elkaar om te gaan, te geven en te nemen, uit te groeien tot weldenkende volwassenen.
Remy voelt zich eerder als een zwemmer die ongetraind de Noordzee moet oversteken. Eerst zie je nog land achter je en kan je denken dat er een weg terug is. Daarna kijk je vooruit naar het andere land, de toekomst. Wanneer tot je doordringt dat je midden op zee bent, slaat de angst toe. Waar ben je in vredesnaam aan begonnen?
Op het betegelde plein rond de school herkent hij na enig zoeken de jongens uit Monnikendam. Ze zijn gebruind en uitgerust. Eén van hen is met vakantie geweest naar Frankrijk. Ze begroeten Remy met een zekere nieuwsgierigheid, want ook hij ziet er gezond en zomers uit. Aan zijn uitleg over de zomerbesteding hebben ze evenwel weinig boodschap. Met het luiden van de schoolbel laat hij zich meevoeren, naar de hal en het gangenstelsel dat eindigt in een leslokaal.
De schooldirecteur komt eens kijken naar zijn eerstelingen. De man is gewend aan kinderen van de maatschappelijke bovenlaag. Snotneuzen van boeren en arbeiders boeien hem niet en dit is nog een positieve benadering. De nieuwe wetgeving stuurt hem volkskinderen op zijn dak en het bevalt hem allerminst.
“Houdt er rekening mee, dat tegen de jaarwisseling meer dan de helft van jullie op een andere school zit”.

Remy valt van de ene verbazing in de andere. Zijn nieuwe lederen tas raakt snel gevuld met boeken over onbekende onderwerpen en vreemde talen. Op zaterdag moet hij ook komen, al is het voor een uurtje hockey met een stokkie, zoals een klasgenoot hem enigszins meesmuilend meedeelt. Om koffiekosten te voorkomen en toch voor drinken te zorgen, koopt Moeder een kleine gele thermosfles voor haar zoon. Iedere morgen schenkt ze hierin een halve liter warme chocolademelk.
“Misschien kun je in je vrije uren op school alvast wat aan je huiswerk doen. Dan kan je op zaterdag je vader weer helpen”.
Remy knikt. Hij geneert zich voor de thermosfles. Niemand heeft zoiets bij zich. Thuis is Moeder juist opgetogen over haar voorziening.
“Ze zullen jaloers zijn!”
Remy weet snel beter. Hij wordt beschouwd als een boertje-van-buten, zelfs door de klasgenoten met wie hij op de voorgaande school 6 jaar in de klas zat.
Moeder ziet me al zitten, gebogen over een met schoolboeken beladen tafeltje, speciaal ter beschikking gesteld aan veraf wonende polderjongens, een beker warme chocolademelk binnen handbereik. Mijn moeder is niet goed wijs.

De omschakeling van aardappelkisten en drogende uien, van volle manden tulpenbollen en het eeuwige wieden van onkruid naar Franse les en kleine scheikundeproeven is enorm. Remy weert zich, maar loopt geregeld vast in grammaticale zinsontleding en de moleculaire structuur van H2SO4. Elke dag verlaat hij de leerkazerne beladen met opdrachten en proefwerken, een overdosis wetenswaardigheden, het besef dat met de logica van algebra en meetkunde niet te schipperen valt en er geen verschil bestaat tussen verkeerd rekenen en helemaal niet rekenen. Tegen 4 uur in de middag gaat het huiswaarts op zijn nieuwe zelf verdiende Union fiets. Afzondering is een slecht idee, dat voelt hij goed aan. Dus gaat hij op in het troepje dorpelingen van zijn oude school en sluit een soort van schoolpleinvriendschap met de jongens uit Monnikendam. Maar zodra het dorp van zijn oude school is bereikt, is hij weer alleen. De groene polder ligt weids voor hem en thuis wachten vragen waarop moeilijk antwoord valt te geven.

Het uitverkoren clubje verzamelt weinig goede cijfers. Dit brengt Jee Wee ertoe voor te stellen om gezamenlijk één diploma te behalen en dit naderhand te verloten. In navolging van Remy brengt Robert Jan van huis een thermosfles mee, eentje met een metalen huls. Ook hij lijkt er een beetje verlegen mee.
“Deze is stootvast!”
Op aandringen van anderen riskeert hij de proef op de som en laat op het schoolplein de thermosfles zonder pardon vallen. Aan de buitenkant van de fles is inderdaad niets te zien, maar aan de doffe slag hoor je wat er van binnen gebeurde. De meute heeft pret en Remy wijst naar zijn voorhoofd.
In die dagen begint Robert Jan van de anderen weg te fietsen. Hij neemt een houterige houding aan op zijn fiets, maakt snelheid en verliest gewoon het contact met de buitenwereld. Jee Wee vindt het wel grappig.
“Er hat ein Vogel im Kopf!”
Het ploegje kruipt een keer geruisloos in het wiel van hun vreemde dorpsgenoot en stelt vast dat Robert Jan op tamelijk luide toon een monoloog houdt. Vooralsnog roepen ze hem bijtijds tot de orde wanneer er een afslag in zicht komt.

Remy incasseert de ene na de andere onvoldoende. Na twee maanden stopt hij ermee thuis de fatale cijfers te melden. In plaats daarvan hangt hij de clown uit. In de keuken draagt hij gedichten voor van Paul van Ostaaijen: Mark groet ’s morgens de dingen.

Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem 
ploem ploem 
dag stoel naast de tafel 
dag brood op de tafel 
dag visserke-vis met de pijp 
en
dag visserke-vis met de pet 
pet en pijp 
van het visserke-vis 
goeiendag
Daa-ag vis 
dag lieve vis 
dag klein visselijn mijn

Zelfs Pa Reindert kan er om lachen. Maar je hoort hem ook denken: wat is dat allemaal voor onzin?
Noodgedwongen zit Remy vaak in zijn kleine koude kamer. Hier wordt hij geacht te studeren als een machine, een robot zoals hij heeft zien staan in een speelgoedwinkel in het centrum. Het is een blikken pop uit Japan, met rare bewegingen en lichtjes als ogen.
De herfstvakantie biedt een beetje verlichting, maar erg lang duurt ze niet. Met de kerstvakantie in zicht is het pleit evenwel beslist. Hiddo en Robert Jan worden van school gehaald en mogen van een weekje sneeuwpret in Tirol genieten. Dominee en de bovenmeester kunnen het prima met elkaar vinden.
“De jongens hebben hun best gedaan. Het is te vroeg of te hoog gegrepen”.
Remy verneemt dit van Hiddo wanneer hij bij wijze van uitzondering met hem mee naar huis gaat. Voor onderweg naar huis krijgt hij van Hiddo’s moeder een sinaasappel mee.
Jee Wee verdwijnt plotseling en onaangekondigd definitief uit beeld. Zijn ouders verhuizen naar Wijk bij Duurstede, een stad die Remy kent van een sigarenbandje van Vader.
Op de laatste dag voor de winterstop roept de leraar wiskunde Remy bij zich. De man zit achter zijn bureau en wentelt een potlood om en om in zijn hand. Hij is rustig en vriendelijk.
“De congruentie tussen driehoeken kan niet alleen worden vermoed, Remy”.
Hij spreekt zacht en nadrukkelijk.
“Hij kan worden bewezen. Houd je niet van wiskunde?”
Stilte. Dat je van zoiets als wiskunde kan houden, gaat Remy’s voorstellingsvermogen te boven. En is hij niet binnengeroepen om zijn onvoldoendes uit te leggen? Zijn hart bonkt tegen zijn slapen.
“Ik begrijp er niets van. ZHZ en HZH, ZZZ en ZHH, wie kan daar wijs uit worden?”
De ene stilte is de andere niet. Remy ziet dat zijn leraar een diepe glimlach produceert. De man legt het potlood neer.
“Het probleem is, dat je van een slechte school komt. Ik zeg gewoon hoe het is. Ze hebben je er te weinig geleerd. Daarom is het moeilijk voor je. Ik zal je wat sommen meegeven. Die kun je tijdens de vakantie op je gemak bekijken. En als je iets niet begrijpt, probeer dan uit te zoeken wat je niet begrijpt”.

Belangstelling berust op herkenning en op bevestiging. Thuis gekomen bekijkt Remy het rekenwerk als is het een doodgereden kat in de wegberm. Hij sluit het cahier en bergt het in zijn schooltas. Daarna opent hij de met bruin linnen bespande harde kaft van de Grote Bos Atlas. Hoe vaak heeft hij het afgelopen half jaar hierin niet gebladerd om weg te dromen? Hij weet waar steenkool en ijzererts worden gewonnen, waar onafzienbare graanvelden zijn, hout wordt gekapt en welke havens ijsvrij zijn. Maar wat kan je ermee? In de klas is gesproken over kegelprojectie, een methode om een ronde aardbol op een plat stuk papier te zetten. Dat dit nodig is om een realistisch beeld te krijgen van de werkelijke omvang en vorm van landen, snapt hij wel, maar de wiskundige formule ontgaat hem. Woorden als azimuth en elevatie zeggen hem niets. Wel voelt hij aan waarop het uitdraait wanneer dit zo verder gaat.
Slecht onderwijs. Zeg dat wel. Het afgelopen jaar werden alleen de domkoppen beziggehouden. Ik had al Engels kunnen leren in die tijd.
Hij klapt de atlas dicht, schuift hem van zich af en gaat voor het venster staan. Het uitzicht wordt bepaald door de nieuwe schuur, gebouwd nadat duidelijk werd dat Pa Reindert goed heeft verdiend.
“We moeten meteen investeren, anders pikt de Belasting het geld in”.
De buitenmuren van de schuur zijn voorzien van een stevige isolatie. Nooit meer zullen de opgeslagen aardappelen bevriezen of aangevreten worden door hongerige ratten.
Moeder deelt in het succes van de veilingprijzen. Zij heeft de sinds lang gewenste nieuwe elektrische naaimachine gekregen. De oude staat op het erf, als een afgedankt traporgel van de missie in Afrika. Wanneer Vader tijd heeft, zal dit museumstuk een nieuwe bestemming krijgen: die van havenmeester in de ringvaart.
Zou dit als bedrijfsuitgave gelden? Moeder vindt dat zij met het zelf maken van kleding veel geld bespaart.
Omdat Remy’s school al genoeg kost, schiet er voor Henny niets over. Zo wordt dit haar aan de eettafel meegedeeld. Waarna wordt overgegaan tot de orde van de dag. Remy waagt het niet, zijn zus aan te kijken.

Hij staat voor het raam van zijn kamertje en kijkt langs en over de schuur. Hier doemt het beeld op van de polder zoals deze er al enkele eeuwen bij ligt. Een geometrisch landschap met rechte wegen en sloten, akkers van 100 meter lang. Erboven drijven eeuwige wolkenluchten, toch elke dag weer net anders. Steeds minder lukt het hem, zich te laten meedrijven op deze simpele basisgegevens, met de vogels die omhoog wieken en neerstrijken, in een sloot badderen, een nest bouwen in de rietschoot. Hij ervaart dit onmiskenbare losweken als een verlies, een permanente aanslag op wat hij ziet als de kern van wie hij is.
Een leraar op zijn nieuwe school is dit al opgevallen, maar hij trekt een andere conclusie.
“Ik heb de indruk dat je moeite hebt met regels en gezag. Daarmee ga je in moeilijkheden komen, of je moet heel goed worden in je vakken”.
Het kan een oplossing zijn om hem in een kostschool te plaatsen, ver van zijn geboortegrond. Misschien. Want nu is hij overdag weliswaar in die nieuwe wereld, maar zodra hij op de fiets stapt, keert hij terug naar de oude. En deze stelt onverminderd dezelfde eisen als tevoren. In Purmerend is geen kostschool.

Hij is nog eens bij Arjan langs geweest, vaste vriend van zes jaar schoolgang. Er was niemand thuis. Arjan zit op de MULO, maar Remy weet dat ook hij zijn oude vrienden kwijt is. Pieter is naar de LTS, zittenblijver Jan is als aangekondigd naar de Landbouwschool. Ergens is Remy blij dat hij Arjan niet thuis aantreft. Wat te zeggen, uit te leggen? Hoe het contact met de wereld van zijn makker herstellen, waar deze geen notie heeft van wat een HBS voorstelt? Dan is er bovendien tweeslachtigheid in Remy zelf. De MULO kan niet veel meer zijn dan een voortzetting van het slechte onderwijs dat ze in de voorgaande zes jaren kregen. Niet voor niets staat de schoolnaam voor Meer Uitgebreid Lager Onderwijs. Voorlopig is er nog uitstel en hij besluit eens buiten de deur te kijken.

In de schuur stampt in staccato een sorteermachine. De Baron staat bij de aardappelberg en schept de gele rakkers in een stortbak. Pa Reindert draaft op en neer tussen de verschillende uitgangen van de machine. Hier bevestigt hij een lege juten zak, daar neemt hij een volle weg. Het werk wordt verlicht door een batterij tl-lampen, waarin je goed kan zien hoe het stof rondgaat.
Remy wijst op de door hem meegebrachte thee, drukt zijn handen tegen zijn oren en kijkt toe van een afstandje. Pa Reindert maakt een gebaar naar zijn werkman en schakelt de machine af. Deze komt tot stilstand met een bijna menselijke zucht. Het vliegwiel met aandrijfriem trilt na.
“Zo jongen, even weg van de boeken?”
Zonder Vader direct te antwoorden, nadert Remy de werkplek. Hij groet De Baron.
“Het valt wel, maar niet mee”.
De werkman begint aanstonds een sigaret te rollen.
“En een eind fietsen. Moet je alle dagen op en neer?”
“Zes dagen in de week. Ik kan beter wielrenner worden”.
Remy lacht om zijn eigen grapje. Hij begrijpt dat hij over zijn prestaties beter kan zwijgen.
“Je moet maar volhouden”.
Pa Reindert neemt plaats op een omgekeerde veilingkist, een gewoonte die hij al jaren zal hebben. Hij neemt de alpino van zijn hoofd en krabt zich.
“Je ziet dat het hier ook geen hemel is”.
Remy knikt, maar zonder overtuiging. Gewoon aan de slag gaan, je lichaam gebruiken, je kracht voelen. Het stof zien dwarrelen in de vertrouwdheid van daglicht dat door de kleine vensters binnenvalt. Hij snuift langzaam de geur op van de sigaret die De Baron heeft aangestoken.
Hier ben ik nog iemand, maar voor hoelang?
“Opgeven zou zonde zijn met jouw hersens”.
De werkman denkt ook mee. Dit is dapper, want zijn eigen kroost zal nimmer hoger reiken dan de LTS. De roomse school in het veendorp is nog slechter dan die van Remy. Wie deze school doorloopt, is kansloos voor het leven.
Remy doet er verder het zwijgen toe. Hij slentert wat rond, maar krijgt het gevoel dat hij, zonder te werken als de anderen, als overbodig wordt gezien. Besluiteloos wacht hij tot de theepauze voorbij is en vertrekt. Tot middernacht zit hij staartdelingen te maken en te bewijzen dat a tot de derdemacht iets anders is dan a, vermenigvuldigd met het getal 3. Voor het glazen ruitje boven zijn slaapkamerdeur is een karton geplaatst. Zo heeft niemand last van het lamplicht wanneer de anderen naar bed willen.

Zodra de oliebollengeur van de straat is gewaaid, begint de hernieuwde schoolgang. Om half 8 in de morgen staat Remy bij de buitendeur en kijkt naar de langs het huis jagende sneeuwbui, goed zichtbaar in de lichtbundel die vanuit het keukenvenster naar buiten valt.
Iedereen ligt nog in bed, moet ik zo nog jaren de deur uit?
Met tegenzin en de stilte van het huis in zijn nek sleurt hij zijn fiets uit de bijkeuken, daarbij tegen de wasmachine aanbonzend.
Straks ben ik te laat. Anderen komen met de bus. Ze staan gevulde koeken te eten in de kantine. Ik zal bezweet zijn en tegelijk doornat en steenkoud. Het duurt tot half elf eer ik een beetje opgeknapt ben.

Op tijd betreedt hij het lokaal. Er druppelen zo weinig leerlingen binnen, dat het lijkt of hij op de verkeerde dag is gekomen. Een kwartier later verschijnt de directeur. Hij oogt grauw en slaperig uit en gaapt luidruchtig zonder een hand voor zijn mond te houden. Hierna kondigt hij aan, dat de twee eerstejaars groepen worden samengevoegd. Remy weet niet wat hij hoort. Hij kijkt nog eens goed rond en stelt vast dat zijn vroegere klasgenoten Jee Wee, Hiddo en Gert Jan inderdaad afwezig zijn. Eigenhandig opent de directeur de deur naar de hal en laat een aantal jongelui binnen. De lege plekken vullen op. Er ontstaat weer een echte klas.
“Nu we allemaal met vakantie zijn geweest, denk ik eraan hoe de volgende zwakke broeders en zusters zullen verdwijnen”.
De directeur denkt onbeschaamd hardop.
“Deze school heeft een standaard te handhaven. Doe je best en veel succes”.
Nadat de boekenlijst is gecontroleerd en de data van proefwerken bekend zijn gemaakt, kan iedereen weer naar huis.

De volgende dag sneeuwt het niet meer, maar de ijsklomp in Remy’s maag is massief. Meteen al het eerste uur heeft hij wiskunde.
Huiswerk gemaakt noch begrepen.
Hij zet alvast de eerder in het jaar behaalde cijfers voor dit vak onder elkaar, telt deze op, berekent het gemiddelde en zucht hartgrondig.
Het is net als een moeras. Hoe harder je ploetert, des te dieper zak je weg.
De leraar wiskunde vraagt hem niets. De man bespreekt gewoon een nieuw hoofdstuk, tekent achteloos een parallellogram op het schoolbord en glimlacht in deze zitting van vijftig minuten zeker twee keer.
Terug naar huis neemt Remy een andere weg dan gewoonlijk. Op een doodstille plek stapt hij af en haalt uit zijn fietstas de gele thermosfles. Hij bekijkt het voorwerp nauwkeurig en met een zeker mededogen. De moed heeft hem ontbroken, met de meegebrachte chocolademelk in de kantine te gaan zitten, waar anderen ter plekke gekochte koffie staan drinken. Om deze reden blijft de fles de hele dag ongeopend in de tas en neemt hij genoegen met een paar slokken kraanwater bij de toiletten. Alsnog draait hij de plastic beker los en daarna de rubber afsluitdop. De inhoud is nog behoorlijk warm. In de koude buitenlucht slaat de stoom ervan af. Remy houdt de fles een eindje van zich af en keert deze langzaam om. Een dikke bruine straal klettert op het met sneeuwrestanten bedekte plaveisel. Een kleine rivier stroomt naar de wegberm.
Ik heb er geen recht op. Ik kan maar beter niets meer meenemen.
Hij heeft het gevoel dat hijzelf wegstroomt.

Van de ene naar de andere week gaat het. De dagen beginnen te lengen. Op een vroege ochtend hoort hij de roep van een broedse kievit. Remy heeft een nieuw fietsmaatje gevonden, een meisje uit het veendorp dat ook als enige is overgebleven van haar school. Dit gezelschap maakt het leven iets gezelliger, maar het houdt geen stand. Het meisje haakt zonder bericht af. Op een dag rijdt Remy weer alleen. In de klas en op het sportveld heeft hij wel contact met klasgenoten. Maar verder dan de school gaat het niet. De anderen wonen in de stad of kilometers verder in een richting tegenovergesteld aan waar Remy vandaan komt. Er zijn ook passanten, jongelui die zich een tijdje aansluiten zonder dat je weet waar ze vandaan komen. Zo verschijnt er een zekere Raymond, rijkeluiskind dat elke dag met een grote Amerikaanse auto wordt gebracht en gehaald. Om populair te worden, deelt hij snoepgoed uit, met chocolade overgoten schuimbollen. Hij heeft maar liefst twee dozen meegebracht, waar er in totaal 18 in zitten. Omdat dit er te veel zijn en niemand 2 bollen wil, begint hij uit balorigheid met het restant te gooien. Er dreigen klappen te vallen, want niet iedereen is van dit wangedrag gediend. Een paar dagen later is de vogel alweer gevlogen.

Leraar Nederlands Westenakker is een vierkante man, type gewichtheffer.
Hij heeft Indo wortels en wordt achter zijn rug om Soekarno genoemd.
 “De paasvakantie staat voor de deur. We hebben nog juist de tijd om over het Cultuurstelsel te praten”.
Zijn harde, bruine gezicht toont zijn afkomst en de erfenis van een langjarig dienstverband bij het Koninklijk Nederlands Indisch Leger. Dit leger is roemloos opgeheven. Met de onafhankelijkheid van Indonesië zijn veel voormalige leden naar Nederland gevlucht. De meesten klitten bijeen in gesloten gemeenschappen ergens achterin Nederland. Soekarno heeft het tot docent geschopt. Tussen zijn tanden is een sigaartje geklemd. Omdat hij graag de ramen gesloten houdt, stinkt het in zijn leslokaal een uur in de wind.
“Het Cultuurstelsel van Oost-Indië wordt ingevoerd in 1830. Lokale boeren moeten voortaan 20% van hun bouwland beplanten met koffie, thee, suiker en indigo. De boeren krijgen hiervoor een vergoeding. Het gouvernement vervoert en verkoopt de producten en strijkt de winst op”.
Remy hoort allemaal woorden die hij niet kent: indigo, gouvernement.
“Meester?”
Iemand waagt het een vraag te stellen.
“Nou?”
“Wat als iemand geen land in bezit had?”
Er gaan een lacherig murmelen door de klas. Wat een verdomd leuke vraag!
“Dan moest je 66 dagen gratis werken voor het gouvernement”.
Remy voelt zich gesterkt.
“Wat is een gouvernement?”
Deze vraag blijkt heel wat minder slim.
“Regering. Bestuur. Regenten. Moet ik het uittekenen?”
Soekarno wil wel vertellen, maar vragen krijgt hij liever niet voorgelegd. Hij doceert dat er vóór 1830 een ander bestuursstelsel bestaat: het landrentestelsel. En daar weer voor is er het VOC-exploitatiesysteem.
De kernwoorden verschijnen op het schoolbord.
“Komen wij op de Max Havelaar! Het misschien wel beroemdste boek, ooit door een Nederlander geschreven! Zijn naam is Multatuli”.
Remy schiet bijkans in de lach. Wat een rare naam. Voor een Nederlander toch.
“Wat zit jij te lachen? Weet je wel wat Multatuli betekent?”
In de vraag ligt het in dit geval terecht veronderstelde antwoord besloten.
“Wie weet het wel?”
Niemand geeft antwoord. Bij algemene vragen kan je beter je mond houden.
“Ik die veel heb geleden”.
De opmerking komt van ergens diep uit het lokaal.
“Kijk eens aan! We hebben een Neerlandicus aan boord! Multatuli is een pseudoniem, een schuilnaam. De man heette gewoon Dekker. Hij hekelde het gouvernement en schreef erover”.
Remy proeft het woord hekelen. Tot nu wist hij niet dat het een werkwoord was. Heel interessant vindt Multatuli niet, omdat het gaat over het verre Oost-Indië. De eertijds kostbare koloniën zijn al jaren verloren. Je kan erover zeuren of zingen: het oude bezit komt nooit terug.

Al met al wordt hij een beetje balorig. De vakantie staat voor de deur en Westenakker ergert hem. Dit komt vooral wegens de lichaamstaal. Soekarno staat erbij of hij commandant is van een bataljon. Bovendien ruiken de door hem gerookte sigaren verschrikkelijk, waar Remy wel wat gewend is.
Toevallig ken ik mensen die in dat land zijn geweest. De Baron was er! En een oom van mij. Bij ons in de kast staat een kistje van houtsnijwerk voor breinaalden. Het ding ruikt naar de tropen.
Hij draait zich naar een achterbuurman.
“1947: Nederlands leger in Indonesië. Veel inheemsen afgemaakt. Met dank aan Het Cultuurstelsel”.
God straft onmiddellijk wanneer er koloniën in het geding zijn en de economie wordt bedreigd.
“Wat zeg je daar, snotneus?”
Remy schrikt en gaat recht zitten.
“Niets dan knoeiwerk inleveren en dan praatjes rondstrooien?”
Het geroezemoes in de klas verstomt. Er hangt dreiging in de lucht.
“Waar was jouw vader in 1947?”
Remy herstelt zich enigszins.
“Mijn vader was thuis. Hij had geen zin om te dienen als kanonnenvlees”.
Het is niets dan de waarheid. Pa Reindert is aan de 7 December Divisie ontsnapt. Het schip met ongeluksvogels vaart uit zonder hem. De klas lacht. Zij weet al dat een dergelijk antwoord niet ongestraft kan blijven.
“Thuis zitten, lekker bij moeder de vrouw. Een oer Hollands recept voor levensgeluk. Vertel eens: lijk je nogal op je vader?”
Algemene hilariteit stijgt op. Soekarno denkt dat hij kan zeggen wat hij wil.
Remy laat zich meeslepen. Inbinden is er niet bij.
 “Mijn vader was nodig op het bedrijf. De huisarts werd omgekocht om te verklaren dat hij ziek was.
De klas raast van pret. Wat een antwoord! Onopvallende Remy. Brutale aap.
“Koppen dicht!”
Soekarno schreeuwt een moment, maar schakelt onmiddellijk terug naar zijn zachte, minachtende toon.
“Omgekocht. Niet willen. Geen ruggengraat. Laat Nederland en Indië maar verrekken. Zo vader, zo zoon. Kom jij maar eens voor de klas, kleistamper!”
Remy haalt diep adem. Zijn benen verstijven. Het is alsof iemand hem door de vloer wil trekken.
“Komt er nog wat van?”
Remy hijst zich overeind en voelt zijn maag samentrekken.
Dit gaat slecht aflopen.
Omgeven door stilte loopt hij op rubber benen tot hij vlak voor Soekarno staat.
Hij zal me grijpen. Die kerel zal proberen mij te slaan.
Een scherpe geur van as en knoflook, zweetvoeten en slechte kiezen dringt tot hem door. De woordenstroom die de leraar op hem loslaat, dringt nauwelijks tot hem door. Of het vragen dan wel antwoorden zijn? Remy vangt voornamelijk klanken op, geluiden die hij vertaalt in gradaties van gevaar.
“Kijk me aan als ik tegen je spreek, jongen, kijk mij recht in mijn ogen!”
Remy kijkt aan twee kanten langs zijn scherprechter. De letters op het schoolbord achter hem raken los en verwisselen van plaats. Hij ziet er al zijn onvoldoenden staan, een eindeloze rij missers. Ineens is er een hand aan zijn kin, de driftige greep waarmee je een kwaaie hond de les leest. Remy ziet Soekarno recht in zijn gezicht, dat gevreesde smoelwerk met die grijns om zijn lippen. In een reflex haalt hij uit. Met al zijn jongenskracht slaat hij dat gezicht. Uit de klas rijst een collectief gebrul, het loeien van een fabriekstoeter. Westenakker zal verbijsterd zijn, maar herstelt zich snel. Hij grijpt Remy vast en probeert hem te vloeren. Niets is sterker dan een mens in nood. Remy haalt opnieuw uit. In seconden is een geringe woordenwisseling uitgedraaid op een gevecht, met wederzijdse afkeer en vrees voor gezichtsverlies als inzet. Westerveld is sterk. Niet voor niets was hij militair. Hij sleurt Remy de klas uit, schopt de deur achter zich dicht en deelt in de lege gang een paar gerichte slagen uit. Het gaat langs dichte deuren en wanden met metalen kledinghaken. De vloer is van graniet.

In de ruime kamer van de directeur is niemand. Een deur slaat zeer hard dicht: de ruiten trillen in de sponning. Zijn belager is weg. Remy hijgt en snottert luid. Hij veegt de tranen van zijn gezicht en begrijpt niet waar hij is beland. Niet eerder was hij in deze kamer, ingericht met een indrukwekkend houten bureau, metalen archiefkasten en aan de wand een kalender met de foto van een vulkaan. Er hangt ook een flinke elektrische klok met een rode secondewijzer die zich voortbeweegt in schokjes.
Zonder zich te verplaatsen, gaat hij na of zijn lijf nog intact is, hij niets heeft gebroken of gekneusd. Zijn armen en benen bestaan volledig uit kramp en spierpijn. Zijn kleding is klam van het zweet. In de kamer is het kil.

Buiten, achter het raam, strekt zich het lege schoolplein uit, eindigend bij een zwart metalen hek. Daarachter is de straat, de vrijheid. Een oude vrouw op een fiets passeert langzaam. Ze lijkt een onderzoekende blik te werpen naar het venster waarachter Remy staat, als verwondert het haar hem hier te zien. De aanblik voert hem terug naar de allereerste schooldag in zijn leven.

Henny weet de weg. Ze rijdt naast haar broertje dat pas kortgeleden leerde fietsen. Ze is beschermend en een beetje bazig, noemt alle namen van onderwijzers en andere leerlingen. Ruim van tevoren kondigt ze aan waar ze moeten afslaan en hoe de weg naar school voert.
We rijden langs de Melkfabriek. Daarop staat geschreven DE TIJD.
Remy slikt. Zijn mond is kurkdroog. In een hoek van de kamer is een wasbak met een drinkglas, maar hij durft zich niet te verroeren.
De Tijd. Ik kan allang lezen. Maar dat interesseert de juffrouw geen snars.
Beelden voor de eeuwigheid van een mensenleven: een klas met 30 kinderen moet aan het lezen worden geholpen. Er is geen tijd voor individuele verschillen, laat staan voor lichtgeraakte leerlingen. Juf wijst een letter aan en de klas roept collectief welke letter het betreft.
Na een poosje houd ik ermee op. Die oude vrouw haalt me voor de klas en dwingt me de letters uit te spreken. Het moet en zal op die slepende toon van haar zelf. Ergens onderweg stop ik. Er is geen woord meer uit me te krijgen. De juf wordt kwaad, schudt me door elkaar. Ik moet hebben teruggeslagen want haar bril valt op de vloer.
Dit laatste beeld is vooral wat hem bijstaat: een bril op de vloer.

De deur gaat open. De directeur stapt binnen en smijt, zonder Remy een blik waardig te keuren, een map met beschreven vellen op zijn bureau. Dan begint hij te blaten, met dat zanikende stemgeluid van gelijk hebben.
“Ik heb het gehoord. Jij denkt de vakantie van meneer Westenakker te kunnen bederven? Buiten wachten!”
In de hoge hal is het nog kouder. Besluiteloos kijkt Remy om zich heen. Moet hij hier wachten, of wordt hij geacht buiten op het plein te gaan staan? Wat, als de schoolbel gaat en de anderen hem omringen? Hoe moet hij dit thuis vertellen?
De directeur neemt de tijd. Remy staat te kleumen en overweegt zijn jas te halen en de school te ontvluchten, met zijn fiets een goed heenkomen te zoeken nu het nog kan.
“Binnenkomen!”
Hij staat weer in de kamer, in afwachting van het vonnis.
“Ik heb een rondje gebeld om te informeren of je al eerder van school bent weggestuurd. Het schijnt dat je nogal een driftkop bent”.
Hij overhandigt Remy een opgevouwen blad papier, waarop het strafwerk staat genoteerd dat hij na de paasvakantie moet inleveren.
“En denk erom, netjes en leesbaar schrijven, want ik controleer het persoonlijk! En ga nou maar naar huis, weg met jou!”
“Mijn tas staat daar nog”.
Dappere, praktische jongen. Zonder tas zal hij niet vertrekken. En dat, terwijl hij mag aannemen dat deze nog in het lokaal van Soekarno staat. Met lood in zijn schoenen sloft hij de gang in. Zijn binnenkomst in het lokaal veroorzaakt de nodige commotie. Er breekt een soort ondergronds joelen uit en het scheelt weinig of de handen gaan op elkaar.
Het laat Westenakker allemaal koud. Net als de directeur beschouwt hij eerstejaars leerlingen als onmondige wormen. Hij begrijpt aanstonds wat de druktemaker komt doen.
“Je tas ligt in de gang. Heb je modder in je ogen? En nou opgehoepeld”.
Sprakeloos verlaat Remy het vertrek. Hij druipt af naar de gang om zijn eigendom op te sporen en er zo stil mogelijk mee te verdwijnen.
Ik ben er langsgelopen en heb niets gezien. Hoe is het mogelijk.
Eenmaal in de buitenlucht, bemerkt hij dat uit de tas dikke bruine druppels lekken. Ze vallen rakelings langs zijn broekspijp en trekken een spoor van Klein Duimpje over het tegelplein.
Dat kan er godverdomme nog wel bij.

Nu hij eenmaal in de buitenlucht is, voelt hij zich desondanks al sterker. Hij moet voorlangs het lokaal van Westenakker. Een andere route naar de fietsenstalling is er niet. Waar zijn angst afneemt, stijgt zijn woede. De leraar moet het eens wagen hem achterna te komen en voor het aangezicht van alle klaslokalen ruzie met hem te maken. Remy werpt een korte blik naar de ramen die hij passeert, maar ziet niemand. Zonlicht reflecteert zo hevig in het glas dat hij zichzelf niet eens in spiegelbeeld ziet. De achterzijde van het gebouw kent de hele dag alleen schaduw. Er waait een onaangename wind die rondcirkelt in het fietsenhok. Hier opent hij de schooltas. Een bodem chocolademelk glimt hem tegemoet. Voorzichtig neemt hij alle boeken en cahiers eruit. Zijn hele HBS-loopbaan ligt op straat. Van een enkel boek druipt chocolademelk, maar de meeste zijn intact. Zijn schriften zijn allemaal bedorven. Hij neemt de thermosfles in zijn hand. Je hoort wat daarin is gebeurd. Gehurkt tussen de fietsen draait hij de beker eraf en schudt de massa flinterdun glas en chocolade over de tegels. Het restant moet mee naar huis als bewijsmateriaal.

“Is die kerel nou helemaal bezopen?!”
Moeder is razend en verontwaardigd. Op het keukenaanrecht staat de gele huls van de vergruisde thermosfles.
“Die kleine flessen kan je nergens kopen!”
Remy heeft zijn verhaal gedaan en vlug begrepen dat de materiële schade in zijn voordeel werkt.
Pa Reindert luistert naar de herhaling van het nieuws. Remy moet nog eens precies vertellen wat de leraar over de kwestie Indonesië heeft gezegd.
“Ik zal die halve zool eens opbellen. Hoe heet hij ook alweer?”
Het telefoonboek komt erbij. Pa Reindert streept het nummer aan en begeeft zich naar de hal. Even later komt het contact tot stand.
“Niks middagpauze. Gewoon aan de telefoon komen.”
Remy en Moeder luisteren in de keuken hoe Vader zich staande houdt tegen het verbale geweld uit de school.
“Hou toch op. Je moet die jongen een beetje de wind uit de zeilen nemen”.
Pa Reindert kent zijn zoon beter dan Remy heeft gedacht.
“Niet meteen afkatten en al helemaal uw handen thuishouden”.
Vanaf de andere kant is de woordenstroom nauwelijks in te tomen. Pa Reindert probeert er af en toe tussen te komen, maar het lukt slechts nu en dan.
“Bespaar me die politieke praatjes maar. Wij waren blij van de Moffen af te zijn! Dacht je dat ik ook nog een keer naar die rotzooi in de tropen wilde?”
Remy voelt opwinding en trots. Vader die het opneemt tegen een leraar van de HBS!
“Strafwerk slaat nergens op. Wie laat nu zo’n jongen achthonderd keer dezelfde zin opschrijven? Wat mag daar het nut van zijn?”
“Achthonderd keer?”.
Moeder volgt het gesprek ook en slaat steil achterover.
“Moet je iets achthonderd keer overschrijven?”
Remy haalt zijn schouders op. Hij heeft het hem verstrekte blad papier helemaal niet bekeken.
“Als hij geen nuttig schoolwerk te doen heeft, dan helpt hij mij op het land en in de schuur”.
Stilte. Langdurige stilte.
“Wat wij verbouwen, dat vreten jullie in de stad weer op! Gebruik je hersens toch eens, man!”
De plankenvloer in de hal kraakt. Het was duidelijk dat Pa Reindert ongeduldig wordt.
“Ik heb onderhand wel genoeg gehoord. U vervalt in herhalingen. Een goede middag verder”.

In de keuken wordt nog enige minuten over de kwestie gesproken. Moeder wil zich ervan overtuigen dat Remy de waarheid heeft gesproken. Ze denkt erover een rekening naar de school te sturen: voor een nieuwe thermosfles, de bedorven schooltas en een hele serie schoolschriften.
Remy bemerkt dat het gesprek op deze manier een andere kant opdrijft en in details verzandt. Hij voelt zich uitgeput, staat op en sloft de trap op naar zijn kamer. Hij posteert zich voor het raam. Nog steeds gaat het zijn verstand te boven wat er is gebeurd. Hij zat gewoon in de klas en ineens is het tot vechten gekomen.
Ik een driftkop? Ik vecht nooit, niet op school en nergens anders.
En nu is hij thuis. Zijn fiets is nog heel en zijn horloge ongeschonden. Goed, de thermosfles is kapot, maar die kan voor niet te veel geld vervangen worden.

Hij staat nog te treuzelen wanneer Henny uit haar kamer tevoorschijn komt. Haar gezicht staat onbewogen alsof ze geen nota heeft genomen van de opwinding over de kwestie. Ze wendt zich af en begint de trap af te dalen. Na een aantal treden kijkt ze alsnog zijn kant uit.
“Tot ziens op de mulo”.

Print Friendly, PDF & Email

Reacties zijn gesloten.