Monkwise

columns verhalen fotografie

STENEN VAN DE VESTING

HOOFDSTUK VI

EEN MONOTONE ZOEMTOON

Het dringt langzaam tot Remy door dat de arm waarop hij leunt, gevoelloos en koud is geworden. Van het boek dat naast hem ligt, heeft hij al geruime tijd geen bladzijde omgeslagen. Het avondlicht dat door een opening langszij het weggeschoven gordijn zijn slaapkamer binnendringt, wordt werkelijk te zwak om bij te lezen. Alsmaar doorlezen, hoeft ook niet. Je leest iets, vindt een aanknopingspunt om op door te fantaseren en kan je ogen sluiten. Zo doe je bovendien langer met een boek.

Het verhaal dat hij leest, handelt over een boerderij waarin brand uitbreekt. Remy heeft het geleend van een klasgenoot, die het weer van zijn oudere broer heeft. Het is bedoeld voor iets oudere kinderen, of zelfs voor volwassenen, een zogenaamde streekroman. Remy leest liever Indianenverhalen of wat jongens zoal uitvreten, maar een slecht boek is nog altijd beter dan helemaal geen.
Zus heeft niet goed uitgekeken bij het fornuis. Dat heb je ervan, wanneer je niet goed luistert naar Moeder. Vader en Broer die op het hooiland werken, komen toegesneld. Moeder en Zus zijn de brand al ontvlucht, maar binnen staat de schoenendoos met spaarcenten. Op dit kantelpunt heeft Remy het boek dichtgeslagen. Zo kan hij eindelijk meteen iets comfortabeler gaan liggen. Het voor toelaten van het laatste daglicht opengeslagen gordijn, laat hij onaangeroerd.
Brand in huis. Geld staat binnen. Wat te doen?
Remy strijkt met de gevoelloze hand over zijn voorhoofd. Het kan toeval zijn, maar het lijkt erop dat hij een beetje verhoging heeft. Hieraan toegeven, is niet aan de orde. Moeder roepen dat hij zich niet lekker voelt, heeft geen zin. Wat kan Moeder hieraan veranderen? Je zal beter wachten tot de volgende morgen en dan verder oordelen. Het zal wel niets voorstellen. Daarbij is het september en dus niet bepaald de tijd van het jaar om griep te krijgen. Hij sluit zijn ogen en masseert onder de deken zijn hand die begint te tintelen.
De vlammen slaan uit de deuren. Het dak begint te roken. De Ouders trekken zich de haren uit het hoofd. Het bedrijf mag zijn verzekerd, dit geldt niet voor de schoenendoos met spaarcenten. Rampspoed hangt in de lucht en hulp is ver weg.
Hij onderdrukt de neiging zijn ogen weer te openen en daarmee het verhaal af te breken. Voor je het weet, komt er een nuchtere oplossing. De brandweer komt er bijvoorbeeld rap aan, drie kerels spuiten de keuken drijfnat en klaar is Kees. Hoewel?
Een der brandweerlieden is een dief. Hij probeert de doos met geld te stelen. Vader betrapt hem en het draait uit op vechten.
Hij laat dit scenario even op zich inwerken, maar het bevalt hem niet. Hij wil iets verzinnen over brand en niet over een dief in een politiecel.
Vader slaat een stalraampje in, een ruit waar alleen Broer doorheen past.
En Zus misschien, maar zij kan beter op de achtergrond blijven. Meisjes worden snel hysterisch en daar schiet niemand iets mee op. Bovendien moet ze later trouwen met een herenboer of met de huisarts.
“Ik ga wel, Vader!”
Vader aarzelt, maar het bedreigde geld weegt zwaar. Je zal het halve jaar voor niets hebben gewerkt! Hij haalt bakzeil en helpt zijn zoon door het stalraam naar binnen. Daar is de nodige rookontwikkeling. Het is er levensgevaarlijk.
“Wees toch voorzichtig, Jongen!”
Broer verdwijnt in de brandende boerderij, de anderen achterlatend. Moeder brabbelt haar bezwaren als mosterd na de maaltijd.
“Het is maar geld. We hadden hem nooit moeten laten gaan!”
Vader is nuchter en vooral daadkrachtig.
“De Jongen wilde toch zelf. En wat moeten we anders?”
Remy verliest een ogenblik de aandacht. Hoort hij onweer in de verte?
Het blijft minstens een minuut helemaal stil. Het zal niets zijn, of anders een koe in het weiland van de buren.
Broer keert terug. Hij speelt het klaar om de doos met geld naar buiten te steken. Zijn rechterhand is duidelijk te zien.
Remy bemerkt dat hij het benauwd krijgt, om zich heen wil tasten naar een trap, een houten kist, een leeg vat, iets om op te klimmen, alles om zich door dat stalraam naar buiten te wringen.
Moeder en Zusje staan hard te roepen; dat kan Broer goed horen. En Vader probeert stenen uit de muur te wrikken om het gat groter te maken. Maar de stenen zitten goed vast. Het is ouderwets metselwerk.
Remy spert zijn ogen en mond wijd open. Hij hijgt als een bezetene en kalmeert pas waar hij de omtrekken van zijn kamerspullen herkent.
Alles waarover ik nadenk, loopt slecht af.

Hij schudt zijn hoofd een paar keer woest heen en weer, maar houdt ermee op omdat hij hiervan pijn in zijn nek krijgt. Liggend op zijn rug kijkt hij naar het plafond boven zijn bed.
Mijn echte oma is in de oorlog aan kanker overleden. Ze was al dood toen ik geboren werd. Ze heeft nooit kunnen vermoeden, dat ik zou leven en soms aan haar zou denken. Kun je eigenlijk aan iemand denken die je nooit hebt gekend?
Hij voelt een onbestemde vrees in zich opkomen.
Moeder zegt dat kanker erfelijk is, dat de ziekte zo hardnekkig is, dat hij vaak een generatie overslaat en dan doodleuk weer opduikt.
Onwillekeurig tast hij naar zijn oksels en daarna naar zijn liezen om na te gaan of hier bulten zijn.
Het betekent nog niets en dood moet ik toch.
Hij is nu klaarwakker en onderzoekt de mogelijkheden en uitvluchten om aan kanker te ontkomen.
Gelukkig is Henny er ook nog. Misschien is zij wel degene die de ziekte krijgt.
Door het opengeschoven deel van het gordijn is een heel korte lichtflits te zien.
Dus toch onweer.

Remy is dol op dit weertype. Mensen houden op met hun bezigheden, droogte verandert van het ene op het andere moment in een plensbui, het geweld van licht en geluid overtreft alles. Van opkomend onweer wordt hij rustig. Vrij plotseling valt hij in slaap en belandt hiermee in een heel ander verhaal, een geschiedenis die zich aan hem opdringt. Het brein bepaalt zelf wel waaraan het wil denken.
Hij is in de boerderij van zijn grootouders, de vader van Pa Reindert. Opa is voor de tweede keer getrouwd. Misschien dacht hij een moeder voor zijn vier zoons in huis te halen, of een huishoudster.
Een sloof in de keuken en een hoer in bed.
Deze uitdrukking heeft Remy niet zelf bedacht. Moeder had hem de mond laten spoelen bij de kraan. Iemand moet het in een onbewaakt ogenblik zo hebben gezegd. De nieuwe vrouw heeft haar eigen agenda. Ze wil zelf kinderen. Die er al zijn, moeten plaatsmaken, al is de jongste pas een jaar of zes. Pa Reindert kan over haar alleen in afkeer schamperen, maar veel details laat hij niet los.
Je kan er een boek over volschrijven, maar dat is niet aan mij.

Een monotoon, licht zoemen vult de kamer. Het doet denken aan een verre wasmachine, of een cirkelzaag in een poppenhuis. Met tegenzin beseft Remy dat ergens in zijn kamer een steekmug rondvliegt.
Hij trekt het laken over zijn hoofd, gaat op zijn zijde liggen en duwt het leesboek zover van zich af dat het uit het bed valt. Onmiddellijk verschijnt voor zijn ogen het tafereel van een zomerse verjaardag. De opslagruimte van opa’s boerderij is versierd met slingers en vlaggetjes. Lange houten schragen zijn overtrokken met beddenlakens. Er is geroezemoes en het ruikt stevig naar sigarenrook en bier.
Dit is geen droom. Dit heb ik in het echt meegemaakt. Oma heet Sjaan.
Remy voelt zich in het zwarte gat van de tijd vallen en komt terecht op de stoel die hij zelf uit een slaapkamer heeft gehaald.
Het scheelde niets of ik was met die stoel de trap afgelazerd.
Stief oma hinnikt als een paard. Ze knijpt haar smalle oogleden samen en wekt achter haar brillenglazen de indruk eerder te huilen dan dat ze plezier heeft.
“Wat is het verschil tussen een glaasje advocaat en een kanarie?”
Het bezoek is beleefd en wacht af.
“Het glas heeft één pootje, een kanarie heeft er twee!”
Oma heeft dolle pret. Ze kent nog andere raadseltjes om de anderen mee te vervelen.
“Welk dier is, in verhouding tot z’n grootte, het meest intelligent?”
Waar ze te dichtbij zitten om weg te kijken, raden bezoekers erop los.
“De chimpansee”. Fout.
“De olifant”. Ook mis.
Alleen oma kent het juiste antwoord.
“De mug. DE MUG!”
Remy ziet dat Vader een misprijzend gezicht trekt. Of nee, het zal zijn dat Vader uit ongenoegen thuis de situatie nog eens nabootst. Zijn kaken malen alsof hij bedorven voedsel proeft. Je hoort hem denken: dat wijf is knettergek.
Tenslotte merkt Vader op dat muggen wat hem betreft helemaal geen dieren zijn, hooguit ongedierte.

De komst van het onweer laat op zich wachten. Het kan ook zijn, dat de bui een andere koers volgt. Op de radio is eens gezegd, dat onweersbuien eigenlijk kleine depressies op zichzelf zijn. Zwevend tussen een glasheldere herinnering en de notie dat het allemaal oncontroleerbaar wordt omdat het moment voorbij is, komen vragen bij Remy op. Vragen komen meestal te laat opzetten.
Bestaan er foto’s van dat feest? Was Moeder daar en waar zat ze dan, bij wie? Voor zichzelf kan hij geen vaste plek zien.
Ik was overal en nergens. De boerderij is een heel grote speelplek.
Het komt hem voor dat dit allemaal heel lang geleden is, bijna als in een tijd dat hijzelf nog niet eens leefde. Dat dit bovendien niet veel uitmaakt. Het ene onthoud je als tijdloos en helder, het andere ben je binnen een paar minuten kwijt. Het komt Remy soms voor, alsof hij eigenlijk ook een beetje de persoon van Vader is, van Opa, van allang gestorven voorgangers. Geen vreemdsoortig idee, want van meerdere generaties zijn de levens in veel opzichten bijna onderling inwisselbaar. Allemaal waren het akkerbouwers, wonend en werkend in hetzelfde gebied, gewend aan dezelfde landgeuren en vergezichten. Waarom zouden al die mensen zo verschillend hebben gedacht en afwijkende emoties hebben ervaren?
Grootvader zal ook de nieuwe oma overleven, gewoon omdat zij in de boerderij en in dit gebied niets te zoeken heeft. Haar ziel zal ronddolen of teruggaan naar de plekken van haar eigen jeugd.

De zoemtoon in de slaapkamer is ongemerkt overgegaan in een aanzwellend gebrom, de beschaafde hoge dreun van een propellervliegtuig. Remy veegt het laken van zijn gezicht. Hij draait zich om, schuift het gordijn een stukje verder terug en kijkt de donkere hemel in. Er is geen maan te zien, geen ster, helemaal niets.
Met een oom ging ik wat voetballen achter de boerderij. Nadat de bal een paar keer tegen de grote deuren van de dors was gekomen, kwam oma zeggen dat we moesten ophouden.
Juist wanneer hij zijn hoofd afwendt van het venster, weerlicht het opnieuw in de verte. Na enig wachten, komt het tot een langgerekte, bijna luie onweersroffel.

Gedachten maken ongevraagd gebruik van mensen. Ze dringen zich op en verdwijnen pas wanneer ze het zelf genoeg vinden. Ze dwingen Remy nog wat rond te dwalen door de boerderij van zijn grootouders. Hij heeft er wel eens gelogeerd. Wanneer het waait, kraken de spanten en ritselen geluiden vanonder het pannendak.
Het was daarginder veel erger dan hier.
De gedachte brengt op onnavolgbare wijze schuldgevoel mee. Remy denkt iets wat hij vervolgens niet kan uitleggen, of er ontstaat zoveel schaamte in hem dat hij zich bij voorbaat overgeeft.
Vader was al oud genoeg zich te weren, maar zijn jongere broers waren aan hun stiefmoeder overgeleverd.
Waarom heeft Vader niets ondernomen? Had hij te veel angst voor opa?
Opa is onberekenbaar. Ik kom niet graag in de boerderij wanneer hij er is. Tegelijk vind ik het gezellig wanneer hij bij ons het dijkgras komt maaien en hooien.

Remy realiseert zich dat hij naar de wc moet. Zonder overeind te komen, probeert hij na te gaan hoe nodig het precies is om de kamer te verlaten en de trap af te dalen. Moeder heeft nachtelijk toiletbezoek van de kinderen verboden. Vader zal wakker worden en anders zijzelf wel.
Ze denkt dat ik in de huiskamer rondsnuffel.
Hij betast de plek waar de blaasdruk zich het meest laat voelen. Eigenlijk is het vreemd dat hij tenminste ongeveer weet hoe een lichaam in elkaar steekt. Op school hoor je er niets over en thuis nog minder. Moeder wil wel aangeven waar je hart en longen zitten, maar wat tussen navel en poepgat zit, laat ze angstvallig onbesproken. Van Vader heb je in dit opzicht al helemaal niets te verwachten. Het belangrijkste zal zijn dat aan kinderen wordt geleerd geen vragen te stellen. Gelukkig schamen de koeien, geiten en katten op het platteland zich nergens voor. Zo krijg je op den duur alsnog een idee waar de nieuwe generaties vandaan komen.

Een bijlslag doorklieft een stapel servies naast zijn hoofd. Remy schiet overeind.
Wat is dat in vredesnaam?
Het duurt een halve seconde voor zijn brein de reis in dromenland afbreekt en hem ijlings terugvoert naar het hier en nu.
Onweer!
Een nieuwe ritssluiting scheurt de hemel open. De duisternis die erop volgt, is volkomen. Het lawaai is oorverdovend. Instinctief tast Remy naar zijn onderlichaam, het onderlaken. Goddank, zijn bed is droog. Droomde hij niet dat hij nodig moest plassen?
Een volgende, langgerekte donder overspoelt het huis, stort zich over de polder en verliest richting en kracht. Ver weg klinkt een zware knal, alsof een gezocht doelwit is gevonden.
Het bruuske ontwaken in de nacht overvalt hem. Een licht gevoel van misselijkheid dient zich aan. Tijd zich hierover iets af te vragen, ontbreekt. Een blauwwitte bliksemschicht danst door zijn slaapkamer. Dit duurt minstens een seconde, maar Remy is niet bij machte om de wijzerplaat van zijn horloge te bekijken. Uit de losse pols begint hij met het tellen van seconden om de afstand van het onweer te berekenen: elke seconde is 300 meter, de snelheid waarmee geluid zich op aarde verplaatst. Het duurt warempel even, maar dan trilt het huis opnieuw onder het kabaal. Pas nu voelt hij angst opkomen.
Het huis kan geraakt worden en in brand vliegen.
Hij heeft al eens van veraf een molen zien branden. Dit is een indrukwekkend schouwspel. Net als moed, hangt angst samen met voorstellingsvermogen. Hoe meer fantasie, des te groter de vrees dat iets verkeerd afloopt.
Wanneer het huis afbrandt, moeten we in de schuur wonen. Hoelang duurt het voor ik mijn verzamelingen weer op orde heb?  
De volgende ontlading is zo hevig dat het lijkt of een gloeilampenfabriek wordt opgeblazen. De gedachte hieraan heeft een achtergrond: een oom werkt bij Philips in Eindhoven. Remy is hier nooit geweest, reden te meer om zich er een eigen voorstelling van te vormen. Dat oom niet met gloeilampen werkt, maar in de ontwikkeling van kleuren tv, betekent weinig in Remy’s voorstellingsvermogen. Bij hem thuis is immers niet eens een zwart-wit tv.

Op de bovenverdieping wordt het elektrisch licht aangeknipt. Een bescheiden, gelig licht valt door het bovenraampje naar binnen. Pa Reindert bonst op de deuren van de slaapkamers.
“Eruit, jongens, naar beneden en vlug!”
Met loden benen zwaait Remy uit bed. De deken zit verstrikt tussen zijn benen. Hij is groggy van de slaap en hij zoekt naar zijn kleren zonder te weten waar hij die precies heeft laten slingeren.
Buiten is het oorlog. Bliksems volgen elkaar in rap tempo op. Remy ziet zijn schaduw tegen het behang. Pa Reindert stoot de deur van zijn kamer open: “Naar beneden, hop, hop, hop!”
Achter zijn rug kleppert Henny de trap af. Zin zus is praktisch en nuchter; ze zal alvast schoenen hebben aangetrokken.
Remy vindt eindelijk zijn broek, maar heeft moeite het juiste been in de juiste pijp te wringen. Door de openstaande deur ziet hij Vader de trap afstuiven, achtervolgd door een zo ontzaglijke herrie dat de muren en vloeren ervan trillen. Daar gaat ook Moeder, gehuld in een roze duster. Zelfs haar bril draagt ze al. Ze laat Remy met rust en ruist omlaag als een schim.

Hij wringt zijn overhemd rond zijn lichaam. Al die godvergeten knopen midden in de nacht! Hij schuift het gordijn van zijn kamer verder opzij. Eigenlijk blijft hij hier het liefste staan. Het uitzicht zal prima blijven, want de regen die inmiddels valt, raakt zijn raam niet.
Er gebeurt toch niets. En wat dan nog.
Weerlicht zet de weilanden langszij het huis in een licht dat aan een aquarium doet denken. Het is geen klassieke bliksem, geen grillige streep die de hemel aan stukken trekt, maar een vormloze explosie of een ontploffende zon.
“Kom je nou nog, of hoe zit het?”
Op z’n blote voeten verlaat hij z’n kamer, grijpt de leuningen aan weerszijden van de trap en is beneden. Meteen loopt hij door naar de wc.
Urine geleidt heel goed. Als het via de pot inslaat, ben ik dood.
Deze wijsheid is proefondervindelijk. Remy is een keer zo dom of overmoedig om op opa’s weiland te plassen tegen een schrikdraad, bedoeld als landscheiding voor de koeien. Hij kreeg onmiddellijk een stroomstoot te verwerken, die hem de rest van zijn dagen zal bijblijven. Opa zag het gebeuren, maar deed niets. Ervaring is de beste leermeester.
Op het toilet laat hij het licht uit, vooral om ook door het kleine raampje het onweer te kunnen volgen. Er gaat een even onverklaarbare als onbeheersbare aantrekkingskracht uit van natuurgeweld.
“Zijn de stekkers uit de kontakten?”
“Ja”.
“Heb je de papieren?”
“Ze staan voor je”.
Pa Reindert knikt naar het houten kistje op de tafel. Henny sabbelt op een lolly, restant van een verjaardag. Henny kan snoepgoed oeverloos bewaren. Een chocoladeletter van Sinterklaas haalt gemakkelijk half januari, waar die van Remy binnen een paar dagen is opgepeuzeld.
“Moet jij geen sokken aan?”
Moeder ziet alles.
“Hè?”
“Je hebt me wel gehoord. En zeg niet tegen je moeder”.
Buiten beukte een drukgolf van lawaai. Het elektrisch licht valt uit, springt toch weer aan.
“Godverdomme!”
Vader vloekt niet vaak. Correctie volgt meteen.
“Je hoeft niet te vloeken. Dat is nergens goed voor”.
Vader zwijgt. Hij zal blij zijn, niet overeind te hoeven om de stoppen in de meterkast te verwisselen. De man is moe en gaapt langdurig en ongegeneerd.
Remy heeft een mededeling.
“We hebben geen bliksemafleider”.
Hij realiseert zich dat het huis is gebouwd op de plek waar een heel oude boerderij heeft gestaan. Deze is niet verbrand, maar gewoon van ouderdom in elkaar gezakt. Kennelijk is dit geen plek waar de bliksem een voorkeur voor heeft – een bemoedigende gedachte. Hij wil hier iets over zeggen, maar loopt in zijn gedachten vast hoe dit te doen.
“Ja, houd je mond maar liever”.
Vader weet ook wel dat zonder koperdraad op het dak een huis vol geraakt kan worden. Tenminste bestaat er een brandverzekering. Een buitenaardse fotograaf neemt een nieuwe luchtfoto. Zijn flitslamp doet het uitstekend. Remy trekt zijn koude voeten een stukje op,
“Bolbliksems gaan dwars door de ramen”.
“Schei toch uit!”
Remy kijkt opzij naar Henny, ziet dat zijn zuster een blauwe nachtpon draagt, een zogeheten babydoll. Heeft ze werkelijk haar schoenen aangetrokken? Het lef om te kijken, heeft hij niet.
In geval van nood, trek ik in de bijkeuken mijn laarzen aan. Niet vergeten mijn fiets te redden, anders moet ik voortaan naar school lopen.
“Hoelang duurt een onweersbui eigenlijk?”
Niemand geeft antwoord. Het zal een domme vraag zijn. De harde lichtflitsen houden aan, net als de dreunende donderslagen die erop volgen. Het ene onweer is het andere niet. Hij heeft moeite het gesprek te volgen. Het komt hem voor dat ieder voor zich zit te praten.
“De barometer staat zo laag, hij lijkt wel kapot”.
“Wat een beestenweer”.
“Daar zitten we dan”.

Pa Reindert heeft het laatst gesproken. Hij kijkt zijn huisgenoten beurtelings aan. Remy kijkt terug. Vaders gezicht staat stijf van de slaap. Diepe groeven trekken van haargrens tot de mondhoeken, als oude droge rivieren. Moeders uitdrukking daarentegen verschilt niet veel van overdag. Mogelijk komt dit deels door haar bril.
“We kunnen wel een spelletje doen als het nog lang duurt”.
Een opmerking van Henny. Wanneer ze wakker is, wil ze meteen iets doen. Draai het licht uit en Henny slaapt, als een kanarie met een handdoek over de kooi.
Niemand heeft zin in een spelletje. Achter het gordijn slaat een vlaag regen tegen het raam.
“Bluswater”.
Zonder het zelf te beseffen, speelt Remy met de situatie. Wat hij zegt, betekent nauwelijks iets voor hemzelf. De woorden zijn bedoeld om greep te houden op wat er gebeurt. Dit valt niet mee.
“Daar zal je hem hebben”.
“Morgen is het land een plak beton”.
Remy volgt Vaders blik naar de radio. Er zijn al eens blauwe vonken uit de radio gekomen. Gevolg: de oom uit Eindhoven moest hem repareren, wat gelukkig ter plekke kon. Deze nacht heeft Moeder bijtijds de antenne uit de muur getrokken.
“Het loopt tegen twee uur”.
Regen gonst langs de ruiten. Het onweer lijkt even weg te zakken, maar zwelt al snel weer aan.
“De bui komt terug”.
Remy maakt een grapje, dat hij op school heeft gehoord.
“Ja, ze zoeken iemand”.
Zijn gedachten drijven weg. Hij vraagt zich af hoe je bliksems kan opvangen en bewaren.
Onder de schuur ligt een oude kelder. Daar kan een reuzenaccu worden neergezet. Maar wat moet je met al die opgeslagen stroom?
Hij kijkt naar Moeder. Zij heeft de handen onder haar kin gevouwen en komt hem voor als een vreemdeling, iemand die toevallig in de keuken zit.

Het blijft weerlichten. De donder dreunt zo intensief dat het servies en bestek in de kasten en laden tot leven lijkt te komen. De waterkraan loert kwaadaardig de keuken in. Remy krijgt het een beetje koud. Een rilling gaat over zijn ruggengraat.
Niemand denkt aan de kraan, maar die is wel van koper. Laat ik maar liever een verhaal vertellen.
Langzaam, op het lijzige af, begint hij te vertellen.
“Bij ons in de klas hing lange tijd een grote ronde lamp tegen de muur. Dat ding was afkomstig uit een vuurtoren. Op een dag, we zaten gewoon in de klas, zag ik die lamp ineens bewegen, heel even maar”.
Henny onderbreekt hem.
“Daar heb je hem weer. Midden in de nacht met z’n rotverhalen. Je hoort aan z’n stem dat hij het er om doet”.
Remy wacht een seconde, maar stelt vast dat het spreken hem niet wordt verboden.
“Het is een waar gebeurde geschiedenis”.
Eigenlijk begint het onweer hem een beetje te vervelen. Hij wacht tot een donder helemaal is uitgerold en gaat verder.
“Ik zag die lamp bewegen en wilde er iets over zeggen. Maar ik wist niet wat of tegen wie. Het was namelijk heel stil in de klas. Je hoorde alleen iemand voorlezen uit een boek. Hessel was aan de beurt. Er kwam geen einde aan, want Hessel begrijpt niet wat hij leest”.
Henny heeft haar lolly op. Ze legt het stokje voor zich op tafel.
“Let op, hier spreekt onze intellectueel”.
Pa Reindert werpt zijn zoon een blik toe.
“Je dwaalt af”.
Remy zwijgt een ogenblik, maar lang duurt het niet.
“Ik zag de lamp van de muur loskomen. Eerste ging het langzaam. Je kon het nauwelijks geloven. Ineens kantelde dat gevaarte. Die grote glazen bol sloeg met een geweldige klap aan barrels. Bovenop Hessel zijn kop. BAFF!”
Opgewonden slaat hij met zijn vlakke hand op het tafelzeiltje.

Het geluid van de klap gaat verloren in een soort van sissen. Stoelen en tafel lijken van de grond te komen, Remy meent van de anderen nog slechts geraamten te zien in het helse licht dat door het huis kolkt. Het elektrisch licht valt opnieuw uit en deze keer definitief. Een kanonschot volgt. Het raam rinkelt in de sponning. Een lawaaitrein met zeventig wagons dendert door de keuken en doet de muren resoneren.
“Jezus Christus!”
“Hebben jullie nou je zin?!”
“De geldkist staat nog boven!”
“We zijn geraakt!”
“De lampen zijn gesprongen!”
Verbijsterd en in totale duisternis zitten ze rond de tafel. Aan een kaars of zaklamp heeft niemand gedacht. Remy herstelt zich als eerste.
“Ik ruik geen brandlucht”.
“Houd jij je waffel nou eindelijk!?”
Moeder schuift haar stoel naar achteren. In het licht van alweer een bliksem ziet Remy haar staan. Haar handen scharrelen over het tafelzeil, op zoek naar lucifers. Het lijkt een prent uit een oud boek, een tekening uit De Soete Suikerbol, een serie kinderverhalen over een Middeleeuws bakkersgezin, voorzien van tekeningen in potlood.
“Onder de theepot staat een waxine”.
Zo is het maar net. In een huishouden van gebrek worden altijd oplossingen gevonden. Zo ingewikkeld is het leven niet. Remy voelt een soort bewondering. Je zou erom kunnen huilen. Geen ramp ter wereld zal het gezin eronder krijgen. Voor paniek is geen plaats, want wie zal je helpen?  
“Zo bar heb ik het nog zelden meegemaakt”.

Pa Reindert klinkt toch een beetje uit zijn gewone doen. Op een of andere manier valt Vader een beetje tegen. Op het land en in de schuur mag hij alles onder controle hebben, in huis lijkt hij soms niet veel meer dan een passant, iemand voor kost en inwoning. Remy haalt diep adem. Hij werpt zijn zus een doordringende blik toe, zonder ergens op te doelen. Henny opent haar mond, maar kan even geen woorden vinden. Dan reageert ze alsnog, maar haar verdediging klinkt zwak.
“Vreet me niet op”.
Het zijn van die momenten. Ze komen soms ook overdag voor. Dan verandert Remy in een roofdier dat roerloos bevriest en niets anders ziet dan een prooi. Dan is zelfs Moeder bang voor haar zoon.
Henny is een moedig meisje, maar is dat ook zo? Wanneer je de gevaren niet ziet, is het gemakkelijk om moedig te zijn.
“Henny is niet bang voor onweer”.
Hij negeert het spreekverbod van zijn ouders.
“Dat vind ik moedig”.
Henny wendt haar gezicht naar haar broer. Ze schijnt te onderzoeken of hij haar in de maling neemt. Deze keer heeft ze wel een antwoord klaar.
“Jij bent niet helemaal fris. ‘s Nachts valt dat meer op dan overdag”.
“Jongens, hou toch op”.
Pa Reindert wil vrede. Hij moet even wachten tot onweersgeraas afzwakt.
“Kunnen jullie dan nooit even je snavel houden?”
Moeder heeft een goedkope en permanente oplossing gevonden voor de lichtuitval. Ze vindt in de kast een schoteltje, laat er een paar druppels waxine op vallen en tovert een halve kaars tevoorschijn. Deze drukt ze op de gesmolten was en klaar is Kees. Zo is er voor minstens een uur voldoende licht.

Het gedreun aan het hemelgewelf gaat door, al gaan de scherpe kantjes er een beetje vanaf. Ergens in de buurt, misschien over de dijk, passeert een vrachtwagen. Een heel vreemd tijdstip voor verkeer. Misschien is het een wagen van de brandweer. Het geluid van de motor is vluchtig, bijna onhoorbaar door het onweerslawaai.
Het zijn Duitse soldaten. Ze zijn te laat of te vroeg, maar in ieder geval niet op tijd. Misschien zijn we in een tijdmachine beland. Het jaar is 1943. Vader moet mee als dwangarbeider.
Buiten steekt wind op. De regen valt plotseling weg, maar het blijft weerlichten. Remy sluit zijn ogen.
Zou je zittend op een stoel kunnen slapen?
“Kan ik weer naar boven?”
“Je blijft zitten”.
De reactie op zijn vraag komt onmiddellijk, als heeft Moeder de vraag voorzien. Remy heeft er geen moment op gerekend dat hij zijn zin zou krijgen. Door zijn oogharen tuurt hij in het kaarslicht.
Het is kerstmis. Als ik wakker word, staat er een kerstboom met twintig kaarsen. We eten gebraden kip met worteltjes en doppers. Pudding met bessensap toe.
“Ik heb honger”.
“Honger hadden de mensen in de oorlog. Jij weet niet wat honger is”.
Moeder mag bewegingloos zitten, haar hersenpan is paraat. Desondanks is Pa Reindert op een idee gebracht. Hij schuift het houten kistje met boekhoudgegevens een eindje verder de tafel op.
“Het duurt inderdaad nogal lang. Een kopje thee zou lekker zijn”.

Remy’s moeder licht even haar hoofd op, als wil ze onderzoeken of deze woorden voor haar bestemd zijn.
Het gaat niet gebeuren. Nooit van mijn leven heb ik in de nacht theegedronken.
Hij ziet dat Moeders rechtergezichtshelft gelig wordt belicht door de kaarsvlam. Deze ouderwetse aanblik wordt weggevaagd door een bliksem die langs het raam danst. Haar gezicht wordt omkranst door een witte kring van licht.
Moeder is door God gezonden. Waarom heb ik dat niet eerder gezien?
De gedachte brengt hem bijna tot een lach. Om deze te onderdrukken, probeert hij te voorspellen wat er gaat gebeuren.
Ze gaat geen theezetten, want dan moeten er kopjes worden gepakt. Dat geeft rompslomp en gedoe. En waar is het allemaal goed voor?
Pa Reindert schijnt de zaak wat optimistischer in te zien, want hij wendt zich tot Henny.
“Wat zou jij van een kopje thee vinden?”
Vader probeert het te spelen via zijn dochter. Maar in het omzeilen van rechtstreeks contact is Moeder hem gewoon de baas. Alsnog zet ze zwaarder geschut in.
“Geen sprake van. Theedrinken midden in de nacht? Neem maar een glas water. Dat is veel gemakkelijker”.
Remy wendt zijn blik af, als is hij bang dat anderen zijn gedachten kunnen raden.
Dadelijk staat Vader op en gaat uitgebreid waterdrinken. Dat is riskant, want de kraan is van koper. Bliksems geven enorme hoeveelheden elektriciteit af. Binnen een seconde ben je verbrand of dood. Misschien is dat de reden waarom Moeder geen thee wil maken: ze vreest de waterkraan.
Inderdaad staat Pa Reindert op. Bij het achterlangs passeren van Henny’s stoel prikt hij haar speels in de zijde. Vervolgens haalt hij snel zijn beide handen door de haren van zijn dochter.
Voor een keer is Moeder te laat. In de keuken ontstaat een stoeipartij.  Overdag gebeurt dit een enkele keer, maar in de nacht bij kaarslicht is het de eerste keer. Henny glijdt van haar stoel en probeert aan Vaders handen te ontkomen. Het is maar een spel, energie die ergens heen wil. Henny kromt haar bovenlijf doet uitvallen. Vader pareert de aanvallen die hijzelf uitlokt en probeert het hoofd van Henny tussen zijn knieën te klemmen. Eenmaal in die positie, ben je uitgepraat.

Remy wil niet betrokken worden en schuift zijn stoel een eindje opzij. Zonder dit uit te spreken, deelt hij Moeders opvatting dat je midden in de nacht geen fysieke capriolen uithaalt. Hij observeert bovendien liever het onweer, de voorstelling van lichtschichten en instortende luchtmassa’s. Hij wijkt en gaat erbij staan, leunend tegen het aanrecht. Zijn gedachten drijven weg, het huis uit, de buitenlucht in.
Het is een nacht waarin boerderijen afbranden. Of anders ligt er morgenochtend een koe met vier poten omhoog. Slaan vogels op de vlucht? Waarheen dan?
Aldus verdwaalt hij in zijn gedachten, ineens beseffend dat hij nog maar 2 plaatjes van Rizla sigarettenvloei nodig heeft om het boekje te kunnen vullen dat hij niet bezit. Er is haast bij, want er schijnt al een tweede boekje uitgebracht, van dezelfde schrijver en tekenaar. Ook hierin staan weer 50 inheemse vogels. Over dit woord heeft hij lang nagedacht: inheems.

Henny maakt balkende geluiden en Pa Reindert hikt van plezier. Een stoel wordt vlug en ruw opzijgezet. Nog even en de twee rollen over het zeil. Remy ziet dat dit inderdaad gebeurt, hoe de blote benen van Henny in zijn richting trappelen. Ongewild en met tegenzin kijkt hij een ogenblik recht tegen het kruis van haar onderbroek aan. Hij wil weg en loopt naar de deur van de hal. Moeder is alert.
“Waar ga jij naartoe? De bui is nog niet over”.
Dit klopt. Het onweer houdt lang aan deze nacht.
“Sokken aantrekken, even naar boven, schone sokken halen”.
Hij is niet van plan zich te laten weerhouden.
Vader doet een greep naar Henny’s voet. Ze heeft geen schoenen aan, zelfs niet de pantoffels die Moeder voor iedereen aanschaft omdat ze die dingen zelf draagt.
Waarom bonkt Henny eigenlijk altijd zo op de trap?
Hij werpt een blik op Moeder. Zij zit somber aan tafel zit, duidelijk geërgerd. Remy maakt van dit geringe moment gebruik om de keuken te verlaten.

Afgezien van die ene kaars is het huis in volslagen duisternis gehuld. De geluiden die juist uit dit vertrek komen, klinken des te meer absurd. Wel een halve minuut staat Remy roerloos in de hal. Bliksems, gematigder dan in het begin, tonen de meterkast naast de voordeur. Je ziet aan het huis dat alles zo goedkoop mogelijk is gebouwd: cruciale voorzieningen op gemakkelijk bereikbare, maar storende plekken. De meterkast met een afdekplaat van geschilderd triplex is hiervan een voorbeeld. Remy loopt erheen en trekt de kast open. Hij wacht op een moment van weerlicht en ziet dat een van de schakelaars omlaag staat waar de andere omhoog zijn gericht.
Aanraken geeft kans op een stroomstoot. Het moet tussen twee bliksems door.
Vanuit de keuken komen harde geluiden. Er klinkt een vorm van agressie in door. Zowel Vader als Henny lijken zich in te spannen om niets aan elkaar toe te geven. Remy houdt een ogenblik in, als om moed te verzamelen.
Zo moet het begonnen zijn met die Verhoeven en zijn dochter Jopie.
Het gezin Verhoeven bewoont een kleine boerderij, gepacht van een veehouder. Vanaf de weg zie je het verwaarloosde interieur, afhangende gordijnen. Er zijn meerdere kinderen, die allemaal bij Remy op school zitten.   
Of zaten, want ineens zijn ze allemaal verdwenen. Het gerucht gaat, dat Vader Verhoeven in de gevangenis zit, zijn vrouw in een opvanghuis buiten de polder en de kinderen zijn opgegaan in nacht en nevel.
Die man heeft met zijn vingers aan Jopie gezeten.
Veel bruikbare informatie krijg je niet. Reden voor Remy om er dan maar zelf een verhaal van te maken, niet gehinderd door enige kennis van de feiten.
Hun Vader is een sombere, loodzware man. Jopie moet mee naar de kelder. De anderen doen niks, blij dat Jopie aan de beurt is. Hun moeder slaat een kruis, of moet je daarvoor katholiek zijn?
Door een plotselinge ingeving vat hij de schakelaar met de afwijkende stand aan en plaatst deze met kracht terug in de oorspronkelijke positie. Meteen laat hij los, blij dat er niets gebeurt en hij geen stroomschok krijgt. Het blijft donker.
Er is een stop doorgebrand. Misschien zijn ze allemaal doorgeslagen.
Als wordt Remy op zijn wenken bediend, hoort hij nu weldegelijk Moeder in de keuken.
“Pas op mijn bril! Kijk uit, die stoel valt om! Maak je kleren niet stuk!”
Dat Moeder met het stoeipartijtje meedoet, komt hem heel onwaarschijnlijk voor. Moeder mijdt iedere vorm van spelen. Wel slaat ze de kinderen bij gelegenheid met een pantoffel of een schoen.
Ze is tussenbeide gekomen. Het zijn net honden. Je moet er koud water overheen gooien.
Een trage onweerroffel stroomt over het land, plooit zich naar de dijkhelling, passeert het huis en de schuur, lijkt zich om te draaien en valt uiteen in tentakels van lawaai.
Remy heeft wel eens gezien hoe je een stop verwisselt. Heel moeilijk kan het niet zijn. Hij graait in het kastje, vindt een doosje met een verse stop en aarzelt. Hoe kan je weten welke stop je moet uitdraaien?
“Ja, zo is het wel weer genoeg. Straks kan niemand meer slapen!”
Zich bewust, dat hij zich bemoeit met volwassen zaken, wil Remy nu doorpakken. Zonder te weten wat hij precies doet, draait hij de eerste de beste stop los, trekt deze naar zich tot en laat het ding, een soort stenen kruikje, op de vloer van de hal vallen.
Ik moet eerst de hoofschakelaar weer terugzetten.
Hij probeert gedachten aan Jopie en het gezin Verhoeven te verdringen. Bijgelicht door een reeks zwakkere bliksems, verzet hij de schakelaar en steekt de nieuwe stop in de houder. Zijn neus vangt de geur op van bakeliet.
Het is dom werk. Je hebt er geen scholing voor nodig. Gewoon een keer opletten hoe iemand dit doet en klaar. Zelfs Hessel in mijn klas zal het ooit leren.

Na dit karweitje probeert hij andermaal de hoofdschakelaar. In de gang en de keuken springt onmiddellijk het elektrische licht aan alsof dit de normaalste zaak van de wereld is. In de keuken is het ineens muisstil.  Dan gaat de deur naar de hal met een ruk open. Vader staat vierkant in het gat.
“Waar ben jij mee bezig?! Weet je niet dat je een stroomstoot kan krijgen?!”

Zijn ouders mogen mopperen, Remy ervaart desondanks een zekere trots. Niet Vader, maar hijzelf heeft het huis weer van elektriciteit voorzien. Weliswaar zonder helemaal te begrijpen wat hij heeft gedaan. In de keuken wordt het meubilair op z’n plaats gezet. Moeder doet wat tot voor een paar minuten onvoorstelbaar was: ze wil theezetten. Vader gaat eens buiten kijken, of er in de polder een huis of schuur in brand is gevlogen. Het zal niet de eerste keer zijn dat een stolp tot de grond afbrandt. Hij blijft nogal lang weg.
Vader staat te plassen. Niets zo prettig als je in de buitenlucht laten leeglopen na een onweersbui.
Henny zit weer aan de keukentafel. Voor haar ligt een zak met verschillende kleuren garens. Wat ze hiermee precies aan het doen is, ontgaat Remy.
De magie van het onweer is gelijk voorbij. Het is weer gewoon middernacht. Waar hij normaliter niet naar bed te slaan is, betreedt Remy nu als eerste zijn slaapkamer. Hij trekt het gordijn helemaal opzij en opent het venster. Het licht laat hij uit.
Er komt geen thee. Het is te laat.
Een krachtige, kruidige geur stroomt langs hem heen de kamer in: de geur van nat hooi, sloten vol kroos en zwanenbloemen, de geur van zomer die zich de volgende dag zal herstellen. In de verte drijft de bui. Hij doet denken aan een levend buitenaards wezen met elektrische voelsprieten.
Misschien is het wel een wezen. Bijvoorbeeld van een andere planeet.
Onwillekeurig denkt hij opnieuw aan Jopie. Ze zat niet in zijn klas, maar een jaar hoger. Zij is voor hem niet meer dan een gezicht, een naam, iemand die na schooltijd voor je uitfietst omdat zij dezelfde kant uit gaat naar huis. Het staat hem bij dat Jopie tamelijk groot is voor haar leeftijd.
Je bent zelf begonnen kind, nu kan ik papa niet meer tegenhouden.
Het zijn voor hem nieuwe gedachten. De school is voor gemengd onderwijs. In alle klassen zitten jongens en meisjes door elkaar. Evengoed zijn het gescheiden werelden. Zelden doet een meisje mee met het voetballen en geen jongen haalt het in zijn hoofd te met meisjes te knikkeren op de tegels van het schoolplein. Verliefdheden bestaan wel, maar worden in stilte beleden. Voor je het weet, word je uitgelachen door je vrienden. De kwestie in het gezin Verhoeven maakt desondanks iets los, ook bij Remy. Hij kan zich nauwelijks voorstellen dat iemand je dwingt je kleren uit te trekken. En precies dat schijnt hier aan de orde te zijn.
Dat gebeurt er met domme meisjes die met hun vader stoeien en maar niet van ophouden weten.
Ergens weet hij wel waarop wordt gedoeld. Zelfs jonge kinderen vangen altijd iets op. Oudere broers en zussen, een onbekende kerel bij de toiletten van de brandweer, een vreemd vechtpartijtje op de kermis. Veel meer dan de gedachte aan seks, boeit Remy de mogelijkheid om een ander macht op te leggen, te laten doen wat bij je opkomt. Evengoed is daarmee het verschil tussen jongens en meisjes niet verklaard: het voelt anders aan om een jongen op het schoolplein te dwingen dan een meisje. Dit laatste gebeurt hoogstens als vermaak bij het gooien van sneeuwballen. En voor sneeuw is het nog lang geen tijd.
De baas zijn en van andere jongens geen last hebben, daar gaat het om.
Uitkijkend over de nachtelijke polder proeft hij de bewering, om haar uiteindelijk te verdringen. Remy is geen vechtersbaas, al komt hij een enkele keer thuis met blauwe plekken of een gescheurd hemd.
Ik ben als Vader. Ik wil vooral met rust gelaten worden.
Een plotselinge windvlaag en een hernieuwd rommelen in de verte, voert een rilling over zijn ruggengraat. Het verre geluid klinkt als het waarschuwend grommen van een hond achter de poort van een boerderij.
Vader zal zeggen dat de bui terugkomt, maar waarom zal het niet gewoon een nieuwe bui zijn? Ik zag de vorige toch duidelijk wegtrekken.

Het valt hem op dat het opnieuw regent. Buiten de windrichting ziet hij dit in de plassen die breed op het erf staan. Zin om een volgende bui af te wachten, heeft hij niet. Hij sluit het raam, trekt het gordijn grotendeels dicht en kruipt in zijn bed. In huis is het nog niet donker. Misschien is Vader nog in de keuken, of het licht is opzettelijk aangelaten omdat zijn ouders ook hebben begrepen dat er nog een bui aankomt en iedereen misschien weer het bed uit moet. Remy sluit zijn ogen en richt zijn aandacht op het druipen van de regenpijp in de waterbak langszij de bijkeuken. Het is een regelmatig, geruststellend geluid, bijna als een zoemtoon zo zacht. Wegzakken in tijd en ruimte is een gezegende status.
Hieruit ruw worden gewekt, heeft iets misdadigs. Er schijnen natuurvolkeren te bestaan, door wie dit zo letterlijk wordt opgevat. Iemand uit slaap en droom wekken, is bij hen een schending van goddelijke contact met de mens en als zodanig bestraft.

Het is met de grootste tegenzin, dat hij opnieuw uit zijn slaap wordt gewekt. Hij moet dwars door waarschuwingen en bonzen op de deur hebben doorgehaald. Mogelijk besloten zijn ouders om hem maar te laten liggen. Er is dan ook geen direct gevaar dat huis en inwoners bedreigt.
Remy schrikt wakker van het metalen geluid van de kling van de achterdeur. Het is een simpel en grof ontwerp, bedoeld om een volle eeuw mee te gaan. Hij stuitert meteen uit bed, in de veronderstelling dat er iets ernstigs aan de hand is. Gelukkig is het gordijn niet helemaal gesloten. Op het tegelpad verschijnt Henny, een vest om haar nachtjapon geslagen.
“Brand!”
Henny roept alsof achter haar de keuken in lichterlaaie staat.
“Brand!”
Remy’s ogen volgden de richting waarin zijn zus kijkt, maar hij ziet niets bijzonders en ruikt nog minder.
Het is in ieder geval niet de schuur.
Een ogenblik overweegt hij, het venster te openen. Iemand zal Henny toch moeten zeggen dat ze malende is. Waarom ligt ze niet gewoon in haar bed?
Een onweersroffel onderbreekt zijn gedachtestroom. Het geluid is dichterbij dan hij heeft verwacht. Het ziet ernaar uit dat het al enige tijd aan de gang is, maar dat hij even heeft geslapen.
Plotseling ziet hij, in de verte en een stuk meer naar links dan Henny heeft gewezen, een rode gloed. Het lijkt of daar de zon al opkomt, maar dit is onmogelijk. De plek moet in de buurt zijn van de kerk in het gehucht van de katholieken.
God houdt niet van katholieken. Dat is omdat ze er afgodsbeelden op nahouden. Er is maar een enkele God en geen legertje van roomse kardinalen. En die ene God bestaat niet.

Pa Reindert komt eveneens naar buiten. Hij is volledig gekleed, compleet met laarzen en een plastic regenjack. Het nieuwtje is zeker al enkele minuten bekend.
Vader gaat erheen. Hij gaat werkelijk de brommer uit de schuur halen!
“Het is de Kat Zonder Oren!”
Dit is een heel oude boerderij.
“Nee, die staat verder naar links”.
Nog altijd heeft Remy het venster niet geopend. Hij twijfelt of hij zich zal kleden en de trap afdalen, misschien met Vader meegaan. Nieuwe bliksems brengen hem af van dit halfslachtige voornemen. Ze veroorzaken weliswaar geen belangwekkend geraas meer, maar blijven ongetwijfeld gevaarlijk. Op een brommer onder hoge bomen doorrijden bij onweer is niet erg verstandig. Onder deze redenering schuilt een diepere, irrationele angst.
Ik zal daarginder naar binnen worden gestuurd. Ik moet de deuren van binnenuit openen om de brandweerlui binnen te laten. De deuren zijn geblokkeerd met grendels. Volwassenen passen niet door een stalraampje.
Hij werpt nog eens een lange blik naar de rode vlek aan de horizon. Er is daar duidelijk een flinke brand gaande. Het skelet van een stolp bestaat uit dikke houten palen. De hooiberg zal roken als de hel.
Ik ga er niet heen. Het wordt mijn dood. Je moet een voorgevoel niet in de wind slaan.
Hij trekt zich terug van het venster en kruipt in bed, drukt zijn handen tegen de oren en heft een zachte zoemtoon aan, een monotoon geluid, bedoeld om de echte wereld buiten zijn hoofd te houden.

Reacties zijn gesloten.