Monkwise

columns verhalen fotografie

STENEN VAN DE VESTING

HOOFDSTUK XIV

HET APPLAUS VAN BEDIENDEN

Een donkergrijze nacht verbleekt langzaam tot een lichtgrijze dag. Januari is de meest dode maand van het jaar. De polder heeft het aanzien van een bord havermoutpap. Het kan niet anders of de wereld is tot stilstand gekomen.

Remy zit met zijn ouders en Henny aan de eettafel, waarop restanten van een broodmaaltijd staan te wachten om te worden opgeruimd. Hij kijkt ernaar in de wetenschap dat niemand van hem verlangt of verwacht dat hij de borden op elkaar zal stapelen of de hagelslag in de kast zet. Moeder zal denken dat hij gek geworden is, of iets van haar wil. Eettafels leegruimen is aan de vrouwen in huis. Henny’s handen schroeven alvast de deksel op de jampot. Met haar ogen inventariseert zij als het ware hoe het afruimen aan te pakken.  Remy’s blik dwaalt naar buiten en blijft haken in een fietser die in kalm tempo over de kaarsrechte polderweg rijdt. Onwillekeurig registreert hij dat het een vrouw moet zijn.
Het valt hem ineens op, dat zij de fiets met slechts 1 been voortbeweegt. Het andere staat permanent in gestrekte houding. Ondanks deze kennelijke handicap houdt de fiets toch een zekere snelheid.

Pa Reindert zet een asbak naast zijn bord, neemt een halfopgerookte sigaar van de rand en tikt tegen de askegel.
“Kan dat niet tot straks wachten?”
Moeder klinkt opstandig. Hoe vaak heeft ze dit al gevraagd en toch helpt het niet. Antwoord blijft uit, maar de sigaar wordt evenmin in brand gestoken. Remy zet zijn gedachten over de arbeidsdeling in huis voort. Het valt hem in dat Vader van alles kan repareren, maar nog geen ei kan bakken en geen behoefte toont dit te leren. Moeder op haar beurt kan truien breien en vlees bakken, maar weet geen moersleutel van een schroevendraaier te onderscheiden. Aan de werkbank of in de schuur heeft ze dan ook niets te zoeken. Arbeidsdeling heeft zo zijn voordelen.
Ik zou een lijst kunnen opstellen van voorkomende werkzaamheden. Hierachter wordt een vak opengelaten voor de naam van degene die ze uitvoert. Zoiets heet nou boekhouden.
“Wat zit jij te grijnzen?”
Henny valt Remy’s gedachtewereld binnen. Remy doet of hij nadenkt.
“Er schoot mij iets leuks te binnen, maar door jouw ruwe optreden ben ik het helaas vergeten. Denken is een subtiele bezigheid”.
Pa Remy tikt een paar keer met z’n knokkels op het tafelblad. Hij schraapt bovendien zijn keel.
“Luister even, jongens. Ik wil iets zeggen wat ons allemaal aangaat”.
Zijn stem klinkt gespannen als van een nieuwslezer die moet vertellen dat de koningin is vermoord.
“Ik heb een baan bij de gemeente gekregen. Volgende maand ga ik beginnen”.
Een op het land neerstortend vliegtuig had minder indruk gemaakt. Overrompeld kijkt Remy om zich heen. Hij meent Vader verkeerd verstaan te hebben.
Wat zegt Vader daar? Wat moet hij bij de gemeente?
Na een paar seconden verplaatst zijn blik zich naar de anderen rond de tafel met lege borden. Ergens hoopt hij dat hij zich heeft vergist, dat Vader een vreemde grap vertelt. Moeder neemt over.  
“Het bedrijf zal verkocht moeten worden. Voorwaarde om de baan te krijgen, is dat we naar het dorp verhuizen. We kunnen hier niet blijven”.
Het lijkt een toneelstuk over rechtspraak in een dictatuur. Je hoort het vonnis en krijgt een sigaret voor je mee naar buiten moet. De vraag is, of je tijd krijgt om hem op te roken. Henny begint te huilen. Haar hoofd zakt tussen haar armen. Zij heeft er alles aan gedaan met landwerk dat helemaal niet voor meisjes is bedoeld. Daarnaast heeft ze gedraafd voor Moeder en de boel bijeengehouden. Ondanks is des werelds loon. Moeder ziet het aan met branderige ogen die vergroot opbollen achter haar brillenglazen.
“Had je het al verwacht, kind?”
Het huilen verhevigt tot het jammeren van een aangereden dier. Alleen al deze aanblik schokt Remy. Henny huilt nooit. Niemand hier huilt, behalve Moeder wanneer ze haar zin niet krijgt.
Wat in 20 jaar wordt opgebouwd, verniel je binnen een minuut. Vertrouwen valt weg, verwachtingen vallen in scherven, de stoel waarop je zit, wordt weggetrokken.
Een baan? Wat voor baan? Waar is een baan voor nodig?

Vanuit Remy’s ruggengraat verspreidt zich een golf van paniek en onmacht, die zich vermengt met het woede. Het is als een chemische reactie waarvan de vrijkomende hitte aan alle kanten uitslaat.  Zo moet het in de oorlog zijn geweest: je zit rustig te eten en ineens rijdt er een vrachtwagen met SS’ers het erf op om je te grazen te nemen. En wat blijkt dan? Je eigen familie heeft ze gestuurd!
Leest Moeder zijn gedachten?
“We konden er eerder niets over zeggen. De kans dat het zou doorgaan, was minimaal! De brief van de gemeente kwam vanmorgen met de post. Niet waar, papa?”
Remy was liever met zijn achterhoofd tegen de muur geslagen. Het ontbreekt hem aan een normaal reactievermogen. Er willen gewoon geen woorden bij hem opkomen. Vader knikt. Het lijkt erop of hij niet helemaal begrijpt wat hem is overkomen.
“Ik word gemeentebode. Voortaan kan ik het redden in overhemd en stropdas. Alle dagen om 5 uur naar huis. Geen trammelant meer met personeel, met de Belastingdienst, vorst of lage veilingprijzen”.
Vader trilt een beetje. Zonder dit te kunnen sturen, wordt in Remy’s hoofd een knop omgedraaid. Hoe langer hij aan tafel zit en argumenten aanhoort, des te minder mededogen hij voelt. Het komt hem ineens onbegrijpelijk voor, dat zijn ouders eerst rustig hebben gegeten, boterhammen hebben gesmeerd en theegedronken.
Henny stopt abrupt met huilen. Met een streperig gezicht staat ze op, verlaat de keuken en sloft de trap op naar haar kamer.
Gedempt knetteren van een bromfiets dringt de keuken binnen. De Baron passeert het raam. De werkman grijnst naar binnen. Zijn blik verraadt onwetendheid. Toch zal iemand ook hem het nieuws moeten vertellen.

Remy voelt zich leeg en misselijk. De stand van zaken wil maar niet tot hem doordringen. Naar voorbeeld van zijn zus verlaat hij de keuken. Besluiteloos staat hij in zijn kamer. Het is hem te moede of hij een dosis verdovende medicijnen heeft ingenomen. Zijn vermoeidheid wordt zo hevig dat hij bijna staande in slaap valt. Hier weg te gaan, erf en huis verlaten, nooit meer in de schuur komen, geen uitzicht meer over weilanden?
Ik zou de boel moeten platbranden. Of de dijk doorsteken.

In de keuken onder hem praten zijn ouders onverdroten door. Het klinkt naar bezwering, naar pogingen elkaar te overtuigen. In andere gevallen zou Remy er nauwlettend naar hebben geluisterd. Nu zijn het geluiden als vallende dakpannen van een huis dat in lichterlaaie staat. Hij zucht in verbijstering en steekt een sigaret aan. Dat hem dit in huis verboden is, boeit niet langer. Hij kijkt uit het raam en kan onmogelijk geloven dat dit uitzicht binnenkort voor hem wordt opgeheven. Zijn hart pomp bloed naar zijn hoofd en lijkt daar heen en weer te klotsen. Hij inhaleert zo hevig, dat hij draaierig wordt. Langzaam laat hij zich op de grond zakken en steekt zijn hoofd tussen zijn knieën. Zo zit hij tot de tabaksbrand zijn vingers bereikt. Stram als een oude man komt hij overeind om de peuk uit het raam te gooien. Buiten is alles bij het oude, want de aarde is onverschillig voor de treurnis van een stel passanten.
Moeder noemt het verhuizen. Ik noem het deporteren.

De volgende dagen gaan voorbij in een vacuüm. Over huishouden en bedrijfsvoering hangt als het ware een grauwsluier. Het is moeilijk je gedachten op orde te krijgen. Henny blijft langer weg van school dan gebruikelijk. Ze zal bij een vriendin rondhangen, of bij meerdere. Remy hervat de routine van de schoolgang. Om kwart voor 8 rijdt hij van het erf en tegen een uur of 4 is hij thuis. Regelmaat en discipline zijn in beton gegoten. In huis is hij niet te harden. Tegen zijn ouders zwijgt hij vijandig en mijdt hen zoveel als mogelijk. Moeder kan klagen en manipuleren wat ze wil, Remy gaat zelfs nauwelijks nog tegen haar in. Liever doet hij of ze niet bestaat. Als tegenmaatregel ontneemt zij hem zijn zakgeld, meer precies het onmisbare benzinegeld, maar Remy compenseert dit door op een onbewaakt moment geld achterover te drukken. Niet zomaar een gulden uit haar beurs, maar een biljet van 25 uit de geldkist in de ouderlijke slaapkamer. Gevolgen blijven uit, al wordt hiermee evenmin duidelijk of het geld wordt gemist. Op een avond betreedt ze zijn slaapkamer. Remy zet zich schrap.
Misschien smijt ze mij het huis uit. Waar kan ik naartoe?
“Je moet het zien als een kans”.
Remy kijkt op noch om. Hij wenst dat Moeder verkruimelt tot houtsnippers.
“Je weet, dat je nooit opvolger in het bedrijf zal worden. Alle reden te stoppen met dagdromen en je helemaal in te zetten voor je school. Met een behoorlijk diploma ligt de toekomst voor je open. Ik werd met 14 jaar van school gehaald om te werken. Het geld moest ik afdragen aan oma. Jij hebt het nu al veel beter. Daar hebben wij voor gezorgd”.
De strekking van haar woorden dringt nauwelijks tot hem door. Hij wil vooral dat hij Moeders stem niet meer behoeft aan te horen.
“Dat is het?”
Hij kijkt op als een schooldirecteur die een brugklasser heeft aangehoord. De woorden van Moeder klinken hem als flagrante onzin in de oren.
“Voor ons is het ook niet gemakkelijk, geloof dat maar. Je Vader doet het vooral wegens de sociale zekerheid en om ook eens vrij te hebben. Daar kan je toch wel begrip voor opbrengen?”
“Gefeliciteerd dan maar”.
Moeder zucht en treuzelt nog wat.
“Waarom ben je altijd zo moeilijk in de omgang? Wanneer je eenmaal het huis uit bent, zal je merken dat aanpassen nodig is. Anders eindig je zoals je oom: als huisschilder”.
En dat is het ergste wat een mens kan overkomen.
Remy loopt over van vragen, maar mist het vertrouwen ze te stellen. Antwoorden zullen neerkomen op verdedigend gezwets, een smeekbede om begrip en (als het even tegenzit) verwijten. Heeft hij, Remy, immers niet gefaald in zijn matige belangstelling voor de ontspruitende bietenzaadjes, zijn onwil om zich te schikken naar Moeders wil die wet is? Dan vraag je ook om moeilijkheden.

Hij onderbreekt Moeder om een snauw uit te delen.
“Henny en ik hebben een hele lange zomer achter ons. Alleen maar werken. Zes dagen in de week. Niks leuks, geen enkele keer ergens geweest, met een auto voor de deur”.
“Je hebt er anders wel een dure brommer aan overgehouden”.
“Wat had ik daarover te zeggen? De eerste de beste aankoop werd gedaan. Waarom? Omdat Vader er niet te veel tijd aan wilde besteden. Hoe duurder de aankoop, des te zekerder mijn onbeperkte inzet. De directeur van de mulo noemde het een welverdiende vakantie”.
Antwoorden zijn als munitie voor de tegenstander.
“Je bent een ondankbaar varken. Denk je dat wij vroeger een mooie brommer overhielden aan het werk dat we voor onze ouders deden? En dan heb ik al jaren last van mijn armen. Stel je voor dat ik niets meer kan doen. Hoe moet het dan hier in huis?”
Eenmaal op gang gekomen, blijkt aan opgespaarde verwijten geen gebrek. Misschien is het dat de gebruikelijke angst even wegvalt, het besef overheerst dat er niets meer te verliezen is. Mededogen met zijn ouders is niet meer van toepassing. Remy toont zich spijkerhard.
“Sinds jaar en dag komt er iedere week een werkster. Henny kan koken en ik doe toch al de boodschappen. We kopen kleren op de markt in de stad. Kortom: we redden het wel”.
Pak je breimachine en donder op naar een klooster.
Moeder begint te huilen. Dit roept niets van mededogen bij Remy op.
De ene keer is het dreigen met klappen van Vader of zakgeld inhouden. De volgende keer wordt er gejankt.
Moeder snikt nog wat, maar heeft wel antwoorden.
“Zo zie je maar hoe jullie hier over mij denken: een bediende die het huishouden op orde houdt tegen een minimaal weekgeld! Alsof ik jouw knecht ben!”
Remy maakt een wegwerpgebaar. Wat hem betreft is het gesprek wel gedaan. Hoewel. Het is lastig een dolgedraaide kraan te sluiten.
“Waarom geven we hier alles op om in dat dooie dorp te gaan wonen? Ons hele leven wordt overhoopgehaald. Maar in jullie ogen zijn wij kleuters die niets hebben in te brengen: personeel dat je naar believen een schop onder de kont geeft. En ga nu liever weg, want ik heb geen zin in dit geouwehoer”.
Moeder sist van ontzetting. Ze lijkt aanstalten tot geweld te maken. Remy ziet het, maar het kan hem niets schelen.
“Probeer vooral mij te slaan met uw schoen. Dan gaat u nog wat meemaken”.
Moeder doet een stap terug, al is het een kleine.
“Je hoeft geen brutale mond op te zetten! Anders haal ik je vader erbij. Je woont helaas nog steeds hier in huis! Dat kan in het dorp wel eens snel veranderen. Dan ben je nergens meer voor nodig!”
“Ben ik degene die ruzie zoekt? U bent degene die naar mij toekomt”.
“Ja, om je te helpen. Ik had me de moeite kunnen besparen”.
“Met dreigementen om mij het huis uit te gooien?”
Hij laat een seconde zijn gedachten over het wonen in het dorp gaan.
“Ik ga daarginder in de tuin staan schreeuwen. Buren komen aanhollen om te vernemen wat er aan de hand is. Ze bellen de politie”.
Hij aarzelt maar zegt het toch. Hij laat zijn toon zakken, alsof er berusting is.
“Ze nemen u beslist mee naar het Bureau voor verhoor. Het dorp denkt dat er asocialen zijn komen wonen. Vader komt niet door zijn proeftijd en wordt ontslagen”.

Nu de boodschap eenmaal is overgebracht en de loopgraven zijn betrokken, wordt er vooral gezwegen en gedaan of er niets aan de hand is. Aan tafel worden gewone daagse dingen doorgenomen, naar de radio geluisterd, maaltijden uit de pannen geschept. Tegenwoordig mogen Henny en Remy zelf hun aardappelen en groente nemen. Van de gehaktballen moeten ze afblijven. Remy weet wel zeker dat deze worden geteld. Er stiekem een uithalen en ongegeneerd opeten, is er niet bij. Desondanks voelt hij bij zijn ouders een soort gelatenheid ontstaan. Een levenstaak staat op het punt weg te vallen. Huis en land moeten verkocht worden. Vader is te laat om nog van een of andere subsidie voor bedrijfsbeëindiging in aanmerking te komen. Sluwe opa heeft het beter bekeken. De oude baas sleepte een nette vergoeding in de wacht, ondanks het kennelijke faillissement. Ook hierover wordt geen woord gezegd.

De lust om op het erf te voetballen, vergaat hem langzamerhand. Huis, schuur en erf lijken besmet met een onbekende ziekte. Dagenlang ligt de bal onaangeroerd in het gras. Remy heeft nergens zin in en zijn schoolprestaties beginnen er onder te lijden. Dit gaat niet van de ene op de andere dag, maar in gestaag verval. Zijn zakgeld is net toereikend om benzine voor de schoolgang te betalen. Voor sigaretten of snoep, laat staan een boek of tijdschrift, blijft niets over.
Als je geld wilt overhouden, ga je maar op de fiets naar school. Net als Henny.
Een enkele maal rijdt hij zijn zus achterop. Ze gaan immers naar dezelfde stad. Om te voorkomen dat hij haar voor zijn fatsoen op sleeptouw zal nemen, rijdt hij via een andere weg. Hoe dan ook slurpt de Zundapp graag benzine. Zo’n dikke tank van 10 liter is zomaar leeg. Daarom vervalt hij in een oude gewoonte: stiekem benzine aftappen. Vader heeft een motorspuit om onkruid te bestrijden, een stilstaande brommer en een jerrycan. Van de auto blijft hij af. Niet uit schroom, maar omdat auto’s een schrale soort benzine gebruiken. Benzine zonder toegevoegde olie vernielt de cilinder van een brommer binnen een week.

Op een dag ziet hij Petra. Ze zit achterop de brommer bij een jongen. Petra toont geen spoor van herkenning. Hij schaamt zich vanwege zijn achterlijke pothelm, hem opgedrongen door Moeder. De helm is van een oom overgenomen en kost bijna niets. Hij laat de afstand tussen hem en het vreemde meisje snel oplopen om vervolgens een zijstraat in te slaan. De rest van de dag is hij uit het lood geslagen.
Het maakt haar allemaal niet uit. De een of de ander. Zo was het ook al met Hannelore.
De zus bij wie Petra logeerde, is al een paar maanden dood. Bij toeval heeft Remy de lijkwagen zien rijden. Naar de begrafenis is hij niet geweest. Zijn ouders trouwens evenmin. De stoet ging naar het Roomse kerkhof: Heden Ik, Morgen Gij.
De overledene is familie van Moeders werkster, dochter van een der buren.
“Nou, Annie komt dus deze week niet. Ik moet zelf weer aan de slag!”

De klok tikt. Agendabladen worden omgeslagen. Dagen komen nooit weerom. In het dorp wordt gebouwd aan het nieuwe huis. Het komt op een hoek, waar twee straten elkaar kruisen. De plek, een kavel genoemd, is lang gebruikt door bouwvakkers om hun troep van de omringende woningen te dumpen: stenen, houtresten, spijkers, afgezaagde plastic buizen, een gebroken wc-pot. Na zijn werk aan de Secretarie probeert Vader het afval op te ruimen. Dit is meteen het voornaamste onderwerp aan tafel.
“Ik zeg: jullie moeten een container neerzetten en betalen. Het is mijn rotzooi niet”.
Er is opwinding waar de bouwvakkers zich dommer voordoen dan ze zijn.
“De hele dag staat een radio op de bouwsteiger te tetteren”.
Remy luistert met een half oor. Elk bericht over wat gaat komen, staat hem tegen. Hij spreekt er met niemand over, of hooguit tegen Gerben in het weekeinde. De politieman en zijn gezin zijn verhuisd naar een volgende standplaats. Gerben is doorgestroomd naar de havo, de nieuwe vorm van middelbaar onderwijs. De zogenaamde pretpakketten stellen hem in staat binnen 2 jaar een diploma te verwerven waarmee hij het hbo kan betreden. Remy denkt hier bij gelegenheid over na, maar zonder harde conclusies te trekken. Hij kleeft aan zijn eerdere mislukking op de hbs. Voor een tweede maal falen, is geen optie. Zelfs met Henny wordt geen overweging of gevoel gedeeld. Feiten zijn feiten en emoties houdt ieder voor zich.

Er verschijnt een advertentie in een regionale krant, waarin het bedrijf te koop wordt aangeboden. Het is een geringe annonce, geplaatst tussen de weekaanbieding van een supermarkt en een bericht over afgelaste sportwedstrijden. Zo lijkt het te gaan om een kleinigheid. Het complete bedrijf wordt aangeboden zonder dat een prijs wordt genoemd. Er wordt zelfs geen makelaar ingehuurd. Een naburige veehouder toont belangstelling voor het land, maar Vader houdt de boot af. Wie weet wordt iemand gevonden die het bedrijf met woning en opstallen, werktuigen en alles wil overnemen. Zo iemand zou kunnen bestaan, al is er voor Remy of Henny geen kans aan het firmament. Henny heeft dit voor haarzelf allang begrepen en aanvaard. Ze zal haar toekomstige boterham verdienen met lesgeven. Omdat Remy hardleers is, benoemt Moeder een pijnpunt, waar ze een soort van behagen in lijkt te scheppen.
Denk je dat een Bank een snotneus hypotheek gaat verschaffen?
Remy krijgt door de herhaling alle tijd een antwoord te bedenken. Hij laat zijn stem klinken alsof hij het beste met Moeder voorheeft.
“Jullie moesten bij een roomse Bank gaan bedelen, is het niet? Roomsen zijn nergens goed voor, behalve om geld van te lenen”.
Aan belangstelling van een stedeling wordt niet gedacht. Hieronder schuilt een diepere opvatting: Die mensen horen hier niet. Evengoed gaat het in laatste instantie natuurlijk gewoon om het geld.
Een laatste oprisping aan verzet dient zich aan bij Remy.
Mag de gemeente eigenlijk wel eisen dat een werknemer vlak om de hoek komt wonen? Vader kan gemakkelijk met de auto heen en weer, een kwestie van hooguit 10 minuten.
Dit is juridisch allerminst een vreemde kronkel. Ze blijven binnen dezelfde gemeente. Vader is zo dom geweest deze woonclausule in het arbeidscontract te accepteren. Het is al heel wat, dat hij een eigen huis mag laten bouwen. De gemeentesecretaris wilde het gezin liever opbergen in een kleine oude woning, onder de schaduw van een kastanjeboom, nog geen 100 meter van het werk. Maar dit is alles theorie. Wat Remy wil bereiken, is als vechten tegen de bierkaai. Langzaam dringt dit tot hem door, al is het strijken van zeilen een ander verhaal.
Krijg de tering maar. Godverdomme.

Hij neemt de pagina met de advertentie mee naar zijn kamer, houdt hem tegen het licht en bemerkt dat aan de achterkant een foto over rellen in de VS staat: agenten slaan met knuppels in op studenten die protesteren tegen uitzending naar Vietnam. Een woest idee komt bij hem op. Naar Vietnam gaan! Dienst nemen bij de Amerikanen. Daarginder orde op zaken stellen, zoals De Baron ooit deed in Indonesië. Het Tet-offensief van de Vietcong is mislukt, al scheelde het weinig. De rebellen liepen al op het terrein van de Amerikaanse ambassade in Saigon. Hij laat de krant uit zijn handen glijden. Gaan zijn ouders de werkman ten afscheid een cadeau meegeven? Na al die jaren zou dit wel netjes zijn. Een mengsel van medelijden en ongeloof vervult hem: nooit meer zal de Sparta het erf oprijden, nooit meer hurkt de werkman neer tussen het gebladerte, om zich heen kijkend als het er op aankomt de broek weer op z’n plaats te krijgen. Mogelijk moet hij een baantje aannemen in een fabriek, bij het stortluik van een smeltoven of in de verlading van veekoeken. Er gaan ongelukken van komen.

Remy kijkt om zich heen en zet zijn transistorradio aan. Daar heb je weer zo’n pittig lied van vaderlandse bodem. Zanger Ronnie is zo lazarus dat hij de andere bandleden alleen in zijn spiegelbeeld herkent. Daarom heten zij De Ronnies.
“Ikke ga er eentje pikke, ikke hou mezelf vrij. Hé, kom er effe bij!” 
Ik zou moeten huilen. Voor de katholieke Baron en zijn familie. Zij zijn de helden van de barre kleigrond. Maar om te huilen moet je tranen hebben.
Hij pakt een spiegeltje van zijn schrijftafel. Hij ziet een gezicht dat op storm staat. Hoe komt hij trouwens in vredesnaam aan een spiegeltje? Zoiets koopt een jongen niet.
“Tis goed voor de ogen al wist je dat niet. Toch is het bewezen dat je twee keren ziet”.
Remy zet de radio af. Waar komt het spiegeltje vandaan?
Sinterklaasdag in de klas. We moesten cadeautjes voor elkaar kopen. De griet die mijn naam uit de hoed viste, behoorde tot het groepje pestkoppen. Ze had iets gekocht omdat ze nu eenmaal moest. Om mij alsnog te zieken, had ze het presentje in het klaslokaal verstopt. Of ik het maar wilde zoeken.
Door het venster ziet hij hoe een dik wolkendek over de polder schuift, als een deksel op een pan. Door de vrije kier priemt hevig daglicht. Ook dit beeld zal straks verdwijnen achter huizen en bomen.

Op de grote schuifdeur van de schuur prijkt het palet van afdrukken van zijn voetbal. Het zijn al sporen uit een verstreken tijdperk. Langzaam maar zeker zullen ze vervagen. Tot op een dag de nieuwe eigenaar een verfkwast ter hand neemt.
Het bedrijf staat al enige tijd te koop, maar het loopt geen storm met de belangstelling. De aanpak is dan ook nogal amateuristisch, zeg maar bedeesd. Professionele hulp kost geld.
Tenslotte is Vader gebeld door mensen die de advertentie hebben gezien. Ze komen uit de stad en hebben geen kennis van het leven op het platteland. De man zou een kapsalon hebben. Moeder bereidt de ontvangst goed voor.
“We moeten een goede indruk maken”.
Zij legt voor Remy schone kleren neer en een afgedankte portemonnee met geld voor de kapper. Deze bevat 3 guldens en een kwartje.
Ze heeft zich bij de kapper telefonisch van de nieuwe prijzen op de hoogte gesteld.
Ergens roept het gedrag van Moeder pijn in zijn hart op. Omdat zij denkt dat het uitmaakt of de zoon des huizes net naar de kapper is geweest.
Houdt stand Moeder!
Hij proeft het woord op zijn tong. Standhouden is een mooi woord. Nu zijn ouders beiden uithuizig zijn om de vorderingen aan het huis in het dorp te bekijken, nieuwe gordijnstof uit te zoeken, wie zal het weten, haalt Remy uit de kast van de woonkamer een oude tondeuse tevoorschijn. Hiermee werden in vroeger tijden zijn haren door Moeder geknipt.  
Het ding moet bot zijn als het achtereind van een varken. Het is een martelwerktuig omdat het snijmesje nooit werd vervangen.
Hij neemt de tondeuse (nog altijd keurig in de originele doos) mee naar zijn kamer en knipt de bureaulamp aan.
Eens kijken of hij nog werkt.
Om te testen, probeert hij wat haartjes op zijn bovenarm weg te knippen. Dit gaat moeizaam, maar het gaat. De volgende fase is bestemd voor de badkamer. Hier is een veel grotere spiegel en voldoende daglicht. Met een kammetje trekt hij een scheiding in zijn haar en kamt de brede zijde schuin over zijn voorhoofd.
Nu nog een snorretje. Een militaire pet met klep zou ook helpen. De bezoekers zullen vluchten.
Even overweegt hij een pad te scheren over de hele lengte van zijn schedel.
Als kapper realiseert die man zich in welke negorij hij belandt. Ze springen vliegensvlug weer in de auto.
Het woord vliegensvlug bevalt hem zodanig, dat hij het in gedachten 5 x herhaald, alleen om het woord nog eens te kunnen ervaren. Tenslotte schreeuwt hij luidkeels tegen zijn spiegelbeeld.
“Alle Verräter erschiessen!”
Onmiddellijk gaat de deur van Henny’s kamer open. Binnen een seconde staat zijn zus in de deuropening.
“Wat is hier in vredesnaam aan de hand?!”
Remy schrikt een beetje van het onverwachte bezoek, maar herstelt zich.
“Adolf was hier. Ik vertelde hem over de voorgenomen verkoop van het bedrijf”.
Henny schudt haar hoofd, onthoudt zich van verder commentaar en verdwijnt. Remy kijkt haar na, al is het voornamelijk met zijn oren.
Henny moet blijven leven. Het is niet haar schuld.
Zijn spiegelbeeld boezemt hem op een bepaalde manier afkeer in. Wat kan zo iemand worden in het leven? Geen enkel beroep wil zich aandienen.
Een leven als hippie? Als kluns? Je baard laten staan en barricaden op straat in brand steken?
Ik zal nog eens de gevangenis indraaien omdat ik een agent heb doodgegooid met een aardappel. De revolutionairen van Daniel Cohn Bandiet zullen versteld staan. Nooit hebben ze aan aardappels gedacht. Maar helpen doen ze mij niet.
Hij voelt aandrang om zijn hele hoofd kaal te scheren met het martelwerktuig van Moeder. Geluiden in de keuken onder zijn voeten brengen hem tot inkeer.

Zondagmiddag. Een half uur lang staat Remy onbeweeglijk voor het grote raam in de woonkamer, in zijn rug de zwijgende aanwezigheid van Henny en hun ouders. Uiteindelijk nadert een personenwagen over de dijk. Aan de geringe snelheid kan je aflezen dat de chauffeur een adres zoekt.
“Daar heb je de moordenaars. Ze brengen de hele familie mee”.
Achter hem wordt een stoel verschoven. Moeder bergt snel een handbreiwerkje op.
“Als je straks je grote mond maar houdt. We laten dit niet door jou verpesten”.
Remy blijft staan, al denkt hij dat de bezoekers de aanblik vreemd zullen vinden.
Wanneer de zaak beklonken is, leggen ze Henny of tafel: in tijd van oorlog is alles toegestaan.
De auto, een moderne middenklasser, glijdt over het pad langs het huis. Grind knerpt onder de wielen. Even later wordt de motor afgezet. Moeder haast zich naar de buitendeur.
We openen het raampje van de voordeur en zeggen dat we niet kopen aan de deur. Flikker maar weer op.
Portieren worden hoorbaar dichtgeslagen, een kinderstem klinkt luid:
“Echo!”.
Ze schreeuwen in de waterput. De burgemeester van Wezel heet Ezel. Hij woont inderdaad op dit adres.
Pa Reindert trekt het jasje van zijn nette pak recht, wisselt een dreigende blik met Remy en gaat het bezoek tegemoet. De situatie voelt aan alsof het huis al verkocht is. Henny heeft niet bijzonder haar best gedaan er goed gekleed uit te zien, zonder dat je kan beweren dat het nergens naar lijkt. Ze gaat naast de kachel staan, haar handen op de rug. Remy loopt naar haar toe. Het liefst zou hij ongenuanceerd schreeuwen, maar de situatie is te chaotisch. In de woonkamer is het stil, heel even nog. Spreken durft hij niet. Over zijn verbittering heeft hij geen sturing.
Braaf zijn Henny! Braaf!
Moeder komt haar kroost op de valreep instrueren.
“Dus denk erom. Jullie houden je overal buiten. Geen opmerkingen over het huis, zoals over de kozijnen bij het voorraam. Als iemand ergens voor de eerste keer komt, ziet hij die dingen niet eens”.
Alsnog richt Remy zich tot zijn zus, puur om zijn frustraties kwijt te raken.
“Misschien kan je even leuk met hun kinderen spelen, Henny. Dat is toch je vak”.

Als een drukgolf slaan stemmen door het huis. Eerst zijn ze in de keuken, dan gaat een deur open en staan ze in de hal. Moeder opent alvast de deur van de woonkamer. Remy en Henny staan erbij als gevangenen die misschien geruild worden. Erg waardevol lijken ze niet.
In de deuropening verschijnt de eerste bezoeker: een kalende heer, gekleed in corduroy. Hij wordt op de voet gevolgd door een vrouw in een wat stijf mantelpakje. Remy snuift een zware geur van noten op. Achter haar dartelen drie kinderen met nieuwsgierige gezichten: de speeltuin is open. Vader sluit de optocht af. Het is veel te vol in de kleine woonkamer.
De drogist blijkt een parfumerie te drijven. Met het knippen van hoofdhaar heeft hij niets van doen. Het marginale misverstand is ontstaan, omdat Vader hem aan te telefoon heeft gehad en geen notie heeft van wat hij zich bij zo’n winkel moet voorstellen. Wat voor soort man verkoopt nou luchtjes in een flesje? De bezoeker heeft een hoge stem. Zo lijkt alles wat hij zegt van weinig waarde, of bedoeld als een grap.
Het uitzicht is fenomenaal. Hierover zijn de volwassenen het snel eens. Je kijkt gemakkelijk twee kilometer de polder in. Of het in de nacht niet een beetje eng is, met die stilte? Wat kan je zeggen: twee planeten passeren op afstand. De bewoners zwaaien een beetje zwakzinnig naar elkaar.
“Sta niet te suffen en ga eens snel wat stoelen halen”.
Moeder fluistert Remy in zijn oor.
“Boven staan er voldoende”.
Remy verlaat de woonkamer en trekt de deur achter zich dicht.
Wegfietsen en niet meer terugkomen. Maar waar kan ik naartoe?

Aan de kapstok hangen de jassen van de bezoekers. Zonder te weten wat hij zoekt, glijden zijn handen langs een zogenaamde loden jas, beslist eigendom van de drogist. Een vreemde geur dringt zich op: een mengsel van drogend wasgoed en kaarsen. Een ogenblik luistert hij scherp, het risico peilend dat iemand plotseling de hal binnenkomt. In de huiskamer rumoert het, maar de deur blijft dicht.
Snel doorzoekt hij de zakken van de jas: doosje pillen, goedkope aansteker, opgevouwen papiertje. Een vieze zakdoek, een bos sleutels, halve rol pepermunt. Uit de binnenzak vist hij een roodlederen portefeuille.
De deurgreep van de woonkamer gaat omlaag! Als een wervelwind snelt Remy de trap op, drie, vier treden tegelijk nemend. De eerste deur is die naar de slaapkamer van zijn ouders.
Wat te doen met de portefeuille? Verdwaasd kijkt hij rond, stoot zijn been aan het bed en weet niet goed meer wat hij wil.
“Waar blijven die stoelen?”
Onderaan de trap klinkt Pa Reindert. Je kan horen dat hij nerveus is en geen gezanik of uitstel duldt. Instinctief licht Remy de matras van het bed op, schuift de portefeuille eronder, hoort Vader de trap opkomen, grijpt een stoel en staat al bij de deur.
“Ja, rustig maar”.
“Kan het niet wat sneller? Wil je die mensen laten staan?”
Remy zet de stoel neer, werpt Vader een blik toe die het midden zal houden tussen angst en minachting. Vader stapt langs zijn zoon, grijpt vanachter het bed de tweede stoel, sleurt het meubilair ongeduldig naar zich toe en draait zich toch nog om.
“We hebben nog twee stoelen nodig. Die staan ergens anders, lijkt me”.
Er zit niets anders op, dan de slaapkamer te verlaten, de portefeuille achterlaten, de resterende stoelen uit de kamers van Henny en hemzelf halen. Kans om zijn ondoordacht handelen te herstellen, doet zich voorlopig niet voor.

In de huiskamer dampen kopjes thee op de salontafel. De koektrommel maakt een eerste ronde en eindelijk zit iedereen, na van het weidse uitzicht over de poldervlakte te zijn bekomen.
“En, vertel eens op welke school jij zit”.
De vrouw in het mantelpakje richt zich tot Remy. Ze knikt hem vriendelijk en een beetje gemelijk toe, als is ze erop voorbereid dat hij stotterend zal antwoorden.
Op de lts, mevrouw. Het is wel heel moeilijk, maar ik doe mijn best.
“Ik zit op een school in Alkmaar”.
Remy antwoordt onwillig. Een ogenblik overweegt hij hier iets aan toe te voegen, maar de aanblik van het gezelschap maakt dat hij zijn mededeling als afgerond beschouwt.
“Hij zit in de examenklas van de middelbare handelsdagschool, hoor”.
Moeder kaffert Remy graag uit, kleineert hem naar believen, maar voor de buitenwacht dient de school als reclamemateriaal. Moeder heeft iets niet begrepen, of ze wil opscheppen. Remy zit namelijk helemaal niet in de examenklas. Dat is pas volgend jaar – als hij dit jaar goed doorkomt.
“Dat is een afdeling van de hbs”.
Dit klopt alweer niet helemaal, maar het zal indruk maken. De kinderen van het echtpaar zijn jong en moeten nog maar bewijzen genoeg in huis te hebben om zover te komen. Moeder haast zich een aanvulling te geven.
“En hij haalt het wel, als hij tenminste wat ijveriger wordt”.
De bezoekers hinniken goedmoedig. Ze denken dat Moeder een grapje maakt.
“En daarna? Gezwind het zakenleven in?””
Gezwind wat? Ik kan nog geen tweedehandsfiets verkopen zonder verlies te lijden.
Remy schiet in de lach. Ja, dat zou je denken van iemand op een handelsdagschool. Het confronteert hem met zijn situatie, de ambities die eraan verbonden zijn. Een ogenblik overweegt hij uit te leggen, dat de uiteindelijke bedoeling het behalen van een universitaire graad is. Niet meer en vooral niet minder.  Bijtijds ziet hij hiervan af en schakelt terug naar een oude modus, die van clown.
“Ik wil makelaar worden. Business, big money”.
Dan koop ik het huis terug en verbiedt mijn ouders de toegang.
Hij kijkt terug, lacht opnieuw en kruist zelfs de blikken van Moeder.
Vandaag had hier een makelaar moeten staan, maar ik zie hem niet.
Niemand kijkt op van Remy’s gefantaseerde ambitie: makelaar is een verstandig beroep! Met een diploma van de handelsdagschool zit je al een eind in de goede richting. Zelfs Moeder lijkt tevreden. Alleen Henny vermoedt hoe het zit: bijna ongemerkt trekt ze haar bovenlip op tot het begin van een honende grijns. Langzamerhand ebt het gesprek weg naar doodtij. De kinderen van de bezoekers krijgen van Moeder een lolly uit een trommeltje dat dadelijk weer wordt opgeborgen. Remy bestudeert de gezichten van de kinderen. Weten ze wel waar ze terechtkomen? Hij kruist de gemaakt vriendelijke glimlach van Moeder, een blik die hij nauwelijks kan verdragen. De bezoekster babbelt verder.
“Onze dochter ziet er nogal tegenop om uit de stad weg te gaan. Ze is namelijk 14 jaar, een moeilijke leeftijd, nietwaar, met vriendjes over de vloer.”
Remy luistert nauwgezet. De dochter is kennelijk niet meegekomen. Hoeveel kinderen telt dit huishouden eigenlijk en passen die straks allemaal in dit huis? Nu hij beter naar de gezichten kijkt, valt hem iets in.
Ze hebben een vriendinnetje van een van hun kinderen meegebracht! Ze zeiden: vandaag gaan we naar het platteland op, een huisje kijken. Zin om mee te gaan? Maken we er een gezellige middag van.
Moeder weet alles van opgroeiende kinderen.
“Ja, wanneer ze in de puberteit komen, beginnen de problemen pas goed”.
Remy wisselt een blik met Henny, die het gesprek ondoorgrondelijk aanhoort. Henny is al 20 jaar, maar heeft nooit een vriendje meegebracht. Ze kijkt wel lekker uit. Met een jongen in beeld zou Vader haar mogelijk van school halen: met een paar jaar gaat ze toch trouwen. Moeder zal bovendien als de dood zijn voor een vroegtijdige zwangerschap. Waar zij dan natuurlijk weer voor mag opdraaien.
“Onze kinderen hebben ook vrienden, hoor”.
Pa Reindert beweert iets waarvan hij geen kaas gegeten heeft. Er komen nauwelijks vrienden van Henny of Remy over de vloer. De plek ligt te afgelegen, er is niks te doen behalve landwerk en er mag niks. De vrouw van de drogist vangt de toonzetting op. Je ziet het een fractie aan haar gezicht. Ze blijft evenwel in de plooi. Zij heeft een zaak, een winkel met klanten. Die hebben ook altijd gelijk.
“Vanzelfsprekend. Je kunt ook even heen en weer rijden met de auto, iemand halen of wegbrengen”. Remy heeft nu echt moeite zijn lachlust te bedwingen. Hij zou kunnen uitleggen dat zelfs in de barre winter van 1963 met een meter ijs in de ringvaart en sneeuwrichels op de weg Henny en hij gewoon met de fiets naar school gingen. Om de drie bomen moesten ze afstappen om sneeuw uit de spatborden te trappen. Zal hij haar dit eens haarfijn uitleggen?
“Die van ons zijn het fietsen gewoon”.
Opnieuw klinkt Vader zelfverzekerd.
“Ik heb nooit gehoord, dat ze gebracht of gehaald zouden willen worden. Dat kan ook niet, met een eigen bedrijf”.

Uit haar handtas haalt de bezoekster een metalen doosje. Hieruit neemt zij een sigaret met goudkleurig mondstuk. Even lijkt ze te overwegen om ook Moeder te presenteren, maar ze bedenkt zich. Remy kijkt weg. Hij wil vooral niet worden aangesproken voor een sigaret en hij is nerveus wegens de portefeuille onder de matras van zijn ouders. Hij overweegt schielijk te verdwijnen, zijn fout te herstellen, maar wordt tegelijk aangetrokken door de opgestoken sigaret.
Kan Moeder zich inhouden?
Tot zijn tevredenheid hoort hij Moeder kuchen. Ze wappert met de handen. Feit is, dat de winkeldame gewoon doorgaat met roken. Zij rookt elke dag waar ze wil, dus wie zal haar tegenhouden?  

“De vensterbanken zijn niet best meer”.
De drogist laat zich horen. Hij heeft de tijd benut om rond te kijken in de woonkamer.
“Jammer ook dat de hal niet bij de huiskamer is getrokken”.
De bezoekers zijn gewend aan het opbouwen van een zakelijk gesprek: eerst wat babbelen over ditjes en datjes, daarna de toon zetten door onmiskenbare voordelen te benoemen. Vervolgens begint het kritiseren en afdingen.
“Over hoeveel vierkante meter praten we hier eigenlijk?”
Nu is het de beurt aan Vader om zich niet uit het veld te laten slaan. Hij negeert de opmerkingen van de gast, buigt zich een weinig naar voren, pelt een sigaar uit z’n knisperende cellofaan en antwoordt lijzig.
“Ik heb begrepen dat u iets met paarden wilt doen. Achter dit huis staat een geweldige schuur, de enige vorstvrije schuur in de hele omtrek! Ideaal voor paarden, zou ik denken. En ik kan het weten, want ik heb vroeger zelf met paarden gewerkt”.
“Een ogenblik”.
Moeder onderbreekt haar man.
“Kleine potjes hebben grote oren”.
Met een handgebaar maakt ze Henny en Remy duidelijk dat het voor hen tijd is op te krassen, de huiskamer te verlaten. Om het goede voorbeeld te geven, staat ze op en haalt alvast hun theekopjes naar zich toe. Speeltijd is voorbij. Ook de kinderen van de drogist moeten eraan geloven.
“Zo jongens, gaan jullie even lekker naar buiten?”
De kinderen van de gasten begrijpen de bedoeling niet.
“Moet dat?”
Het oudste meegebrachte kind, een magere jongen van een jaar of twaalf, kijkt verwonderd naar Moeder en wendt zich vervolgens tot zijn vader.
“Moeten we echt weg?”
De bezoekers weten niet goed wat te doen. Remy is gewoon te gehoorzamen. Deze keer is hij zelfs blij te mogen vertrekken. Alleen buiten de woonkamer kan hij proberen iets aan de portefeuille te doen. Hij gaat alvast staan, maar voelt wel ergernis.
Inderdaad, waarom moet dat eigenlijk? Henny is 20 jaar en ik ben bijna 17!
Veel te luid spreekt hij zich uit.
“Ja, dat moet. Moeders wil is wet. Ooit was het zelfs een radioprogramma!”
De bezoekers lachen: zo’n openhartige boerenfamilie toch.

Het scheelt weinig, of Remy duwt de jongen voor zich uit. Hij houdt de deur open voor de andere kinderen en laat Henny passeren. Ze kijkt hem aan met lege ogen, volgt de kinderen tot de keuken, wendt zich op het laatste moment af en snelt de trap op, naar haar kamer. Ze sluit de deur achter zich.
In Remy’s kamer is het benauwd: oude sigarettenrook mengt zich met zwemen van opgestegen parfum, de kooklucht van het middagmaal en opgespaarde vuile sokken. Hij zet het raam open, ziet dat vanaf het erf de slungel van de drogist naar hem kijkt en strijkt langzaam zijn wijsvinger langs de hals. Vervolgens draait hij zich om en valt op zijn bed.
Henny en ik zijn bavianen, die op en neer mogen springen als er een banaan omhoog gehouden wordt. Hop, Henny! Hop, Remy! Lekkere banaan!
Lang duurt het liggen niet. Er is werk aan de winkel.
De portefeuille. Ik moet iets met de portefeuille van die kerel.
Henny mag misschien horen dat hij de ouderlijke slaapkamer binnengaat, maar ingrijpen kan niet langer worden uitgesteld. De kinderen van de bezoekers hebben opdracht buiten te blijven, dus van hen zal hij even geen last ondervinden.
Angst bekruipt Remy tot het stadium van paniek. Waaraan is hij in vredesnaam begonnen? Heeft hij dan niets geleerd van de toestand na het tv-bezoek aan Jan? Destijds had hij nog een duidelijk doel. Vandaag ontbreekt zelfs dit. Remy zocht niet naar geld, maar naar iets anders, misschien naar wat voor vlees hij in de kuip heeft met die stadsgasten.
Vanaf het erf klinkt geschreeuw, gevolgd door bonzen tegen de schuifdeur van de schuur.
Mijn voetbal. Godverdomme. Ze zitten overal aan met hun poten.
Remy snuift, maar blijft op zijn plek.
Wacht maar tot er een echte winter aankomt. Dan vriest die slampamper vast aan zijn fietszadel. Of moet ik mijn fiets ook achterlaten?
Het scheelt weinig of hij stormt met deze onzinnige vraag in zijn hoofd de trap af om er zijn ouders meteen naar te vragen. Een tsunami van negatieve gevoelens overspoelt hem. Het is of de sluis is opengezet en hij het water steeds hoger ziet komen.
Ik zou er een film van kunnen maken, die in bioscopen gedraaid wordt. Moeder zit aan een tafel met een breiwerkje voor zich. Na een periode van stilte zegt ze tegen ons: Zeg, weten jullie wat er gisteravond op de radio was? Gisteravond, begrijp je wel. Welke idioot wil weten wat er de vorige avond op de radio was?
Op het erf concentreert zich een kakofonie van stemmen. Remy komt overeind en posteert zich maar weer eens voor het raam. De kinderen klauteren over de tractor en trekken zonder begrip aan hendels. De lange sladood rent de schuur in en keert terug met een schoffel. Hij zwaait er woest mee boven zijn hoofd. Remy tikt tegen het glas tot de kinderen hem opmerken. Graag zou hij nog eens gebaren van moord en doodslag maken, maar ook de kleintjes kijken naar hem. Wat te doen? Hij duwt het raam open en voelt ergens dat hij voor gek staat. De kinderen zullen beslist niet naar hem luisteren en hem daarmee dwingen het venster maar weer te sluiten of naar beneden te komen om hen fysiek tot de orde te roepen.
Ze gaan huilen en krijsen. De drogist stapt in de auto en ik krijg op mijn lazer.
Hij krijgt een inval.
“Jongens, als jullie je in de schuur verstoppen, kom ik dadelijk zoeken!”
Joelend rent het groepje de schuur in. Schuilplekken zijn daar genoeg. Remy draait zich om, verlaat resoluut zijn kamer en betreedt zo geluidloos als mogelijk de slaapkamer van zijn ouders. Zijn hand tast onder het matras, rukt de portefeuille van de drogist tevoorschijn en steekt deze onder zijn trui. Even later roetsjt hij de trap af.
Helaas. Van zijn simpel voornemen de portefeuille terug in de jagersjas te steken, kan niets terechtkomen. In de hal verschijnt het hoofd van Moeder om de hoek.
“Wat ben je daar allemaal aan het doen? Je speelt toch niet voor luistervink?””
Hoe graag zou hij dit hoofd verbouwen, Moeder terugschoppen naar de woonkamer, of nog liever het erf afjagen.
“Ik ga buiten met de kinderen spelen. Ze vervelen zich. Nu al”.
Zonder antwoord af te wachten, snelt hij de keuken binnen, schiet in zijn laarzen en staat buiten. Even roepen, lijkt de beste optie.
“Daar ben ik al. Ik ga jullie nu zoeken!”
Remy is gepokt en gemazeld waar het Moeder betreft. Hij werpt een snelle blik naar het keukenraam, om zich ervan te vergewissen dat zij daar niet staat. Vervolgens schopt hij zijn voetbal tegen de grote schuifdeur om de kinderen vrees aan te jagen. De geparkeerde auto brengt hem op een idee.
In gebogen houding, alsof het spel met de kinderen al is begonnen, loopt hij naar de auto, trekt het portier aan de bestuurderskant open en werpt de portefeuille op de vloer voor de stoel.
Mocht ik worden betrapt, kan ik verwijzen naar het verstoppertje spelen.
Voorzichtig en precies sluit hij het portier. Opgelucht haalt hij adem. Bijna is hij vrolijk.
Zo heb je een probleem en zo heb je het opgelost! Een kwestie van snel handelen.
In de schuur zal hij doen of geen van de kinderen te vinden is.

Wanneer kan je het huis weer binnengaan, de woonkamer betreden? Na een half uur zijn de kinderen wel klaar met verstoppertje spelen en Remy is doodmoe, wensend dat iedereen eindelijk zal ophoepelen. Het groepje staat een beetje verloren bij de betonnen waterput wanneer er driftig tegen het keukenraam wordt getikt. Hier staat Moeder en een seconde later gaat de buitendeur open: Vader!
“Kom jij eens even binnen!”
Het scheelt weinig of Remy wordt naar binnen gesleurd. In de keuken is een opstootje. Natuurlijk begrijpt Remy onmiddellijk wat er aan de hand is. De rol van onnozele hals is minder eenvoudig te spelen dan je zou denken.
Pa Reindert kan zich ternauwernood beheersen. Hij stelt zijn zoon een harde, confronterende vraag.
“Heb jij een portefeuille weggenomen? Ja of nee?”
Remy is overrompeld, kijkt zijn vader aan, herinnert zich glashelder de soortgelijke scene met het verdwenen biljet van 100 gulden van Jans vader. Er komt geen woord uit zijn mond.
“Een roodlederen portefeuille! Moet er politie aan te pas komen?”
“Ik heb niets. Wat moet ik hebben?”
“Omdraaien!”
Pa Reindert helpt zijn zoon een handje, duwt hem ruw in de gewenste stand, tast ongegeneerd in diens broekzakken, zelfs onder zijn hemd, langs zijn broekspijpen, de sokken. Achter zijn rug klinken de stemmen van de drogist en zijn vrouw. Ze lijken bevreesd dat er een handgemeen van komt. In hun hele leven zullen ze niet iets dergelijks hebben meegemaakt. Eigenlijk is het handgemeen er al. De drogist probeert het conflict te dempen.
“Misschien heb ik de portefeuille thuis laten liggen”.
Je hoort aan zijn stem dat hij niet gelooft wat hijzelf zegt.
“Dat kan toch niet? Bij vertrek heb ik je er nog naar gevraagd”.
Zijn vrouw is van een hardere houtsoort.

Remy kijkt naar buiten, naar de wolkenlucht die sinds de aankomst van het bezoek dikker is geworden. Bij de waterput staan de kinderen van de bezoekers. Het is duidelijk dat ze niets van de kwestie begrijpen.
“Weet je wat? Ik kan eens in de auto kijken”.
De drogist wringt zich naar buiten. Hij zal blij zijn te ontkomen aan de voelbare agressie en opwinding. Zo zal hij zich de bezichtiging van zijn toekomstige paardenfokkerij niet hebben voorgesteld.
Met lede ogen volgt Remy de passen die de man zet in de richting van de Peugeot. Het ontgaat hem niet, dat boven zijn hoofd driftige voetstappen door zijn slaapkamer stampen. Moeder zal een blikseminspectie uitvoeren en wie weet beter waar te kijken dan zij?
Het is als een film in slow motion. De drogist tuurt plichtmatig door de portierruiten van de auto. Het is duidelijk dat hij niets ontdekt. Remy knijpt zijn ogen dicht. In zijn rug is de warmte van Vader, daarmee de woede, de angst, het ongeloof en de vastberadenheid.  De drogist opent het portier aan de passagierskant. Misschien wil hij een blik werpen in het handschoenenvak, al is het maar voor de vorm.
Even later weerklinkt zijn luide roep, gevolgd door het juichen van de kinderen.
“Gevonden!”
Remy opent zijn ogen opnieuw, ziet de drogist zijn kant opkomen. In zijn geheven hand de gewraakte portefeuille. Even later staat de man in de keuken. Vader doet een stap naar achteren. Vanuit de deuropening naar de hal meldt Moeder zich. Ze zal de kreten vanaf het erf in Remy’s kamer hebben opgevangen. Als een ware detective tempert zij dadelijk de algemene opluchting.
“Kijkt u even, of er alles erin zit”.
De drogist wil dit eigenlijk niet, maar onder de dwingende ogen van Moeder heeft hij weinig keus. Zijn winkeldame staat er neutraal bij. Mogelijk denkt zij hetzelfde als Moeder, maar waagt zij het niet zich uit te spreken. Er wordt oppervlakkig gekeken. Remy staat erbij als Rinus van der Lubbe voor hij aan de galg gaat. Toch waagt hij het, een gevaarlijke opmerking te maken.
“U kijkt maar half. Het mag wel iets nauwkeuriger”.
Onmiddellijk deelt Vader hem een oorvijg uit. Remy’s hoofd slaat ervan opzij.
“Houd die brutaliteiten voor je!”
“Mama, kunnen we naar huis? Ik wil hier weg”.
De jongste gaat achter de bezoekster staan en begint zachtjes te drenzen.
Pa Reindert dirigeert zijn zoon de keuken uit.
“Naar je kamer en blijf daar!”
Toch hoor je dat de angel uit de situatie is. Vaders reactie uit angst en woede verandert pijlsnel naar weloverwogen gedrag om de overhand te houden. Remy kijkt niemand aan en vertrekt naar de gang, de trap op. De deur van zijn kamer slaat hij hard dicht.
Hier gaat hij op zijn bed liggen, om even later naar de doucheruimte te sluipen teneinde in de wasbak te wateren. De trap afdalen naar de wc durft hij niet.

Langzaam, heel langzaam, zakt de spanning uit zijn lichaam. Zonder ook maar iets op te ruimen van de chaos die Moeders zoektocht heeft veroorzaakt, gaat hij achter zijn bureau zitten. Hier maakt hij huiswerk voor de nieuwe school, denkt hij na over alles, luistert naar zijn transistorradio en onttrekt zich aan toezicht.
Onder hem kalmeren de geluiden. Het bezoek moet nog aanwezig zijn, want de auto staat gewoon op het erf. Tot Remy’s verwondering komen de volwassenen zelfs de trap op. De ene na de andere kamer wordt vluchtig bekeken. De kamer van Remy wordt evenwel overgeslagen. In de doucheruimte worden opmerkingen gewisseld over warm water uit de moderne boiler in de keuken. De kranen worden opengedraaid en weer dicht. Alle ogen zullen gericht zijn op de wasbak, waarin Remy nog geen kwartier eerder heeft staan plassen. Tenslotte dalen de voetstappen de trap weer af. Vader gaat als laatste.
Hij loopt achteruit, Vader daalt de trap af als is de trap een ladder. Ik ken niemand anders die dit zo doet.

Begin maart. De dooi geeft de kapotgevroren spruitenoogst een weeë geur mee, die voortdrijft op de wind. Een parfum van verrotting en verkeken kansen, het laatste oordeel en de ontsnapping naar een baan bij de gemeente.  Het bedrijf is verkocht. De drogist of parfumverkoper heeft toegehapt. Mogelijk heeft Vader met succes de zwakke plek aangeboord: de mogelijkheid iets met paarden te doen. Het kan ook zijn, dat Vader zich voor veel geld heeft laten inpakken. Hoe kan hij de waarde van het bedrijf echt bepalen?
Voorlopig blijft alles bij het oude. De stemming in huis is gespannen. De nieuwe baan valt Vader niet mee. Hoe zou het ook kunnen: een akkerbouwer die sinds jaar en dag gewend is om eigen beslissingen te nemen, komt op kantoor werken. Hij heeft een nare baas die de aangestelde boer niet kan uitstaan. Hij wil hem alle hoeken van de hiërarchie laten zien. Over de kwestie van de portefeuille wordt geen woord meer gesproken, maar Remy en Vader mijden elkaar als de pest.

“Je kunt wat voor ons doen. De koolstammen moeten van het land. Zo kunnen we het land niet opleveren”.
Aan Moeder de schone taak om de communicatie op gang te houden.
“Wat kan mij dat schelen? Is het mijn land soms?”
“Een beetje meer respect voor je ouders zou je niet misstaan!”
Vader is naar zijn werk aan de Secretarie. Waar hij een half leven in de directe omgeving van het huis verbleef, is hij nu de hele dag afwezig en daarna nog langer om de bouw van het nieuwe huis in de gaten te houden. Het is al zover dat een binnenmuur moet worden afgebroken omdat bouwvakkers een fout hebben gemaakt. Remy meet zich vrijheden aan die hij tevoren uit zijn hoofd zou laten. Hij rookt, geeft Moeder een grote mond en gaat zijn eigen gang. Dat hij vandaag haar orders aanhoort, is al bijna uitzonderlijk.
“Vooruit maar weer. Ik mag bijdragen aan de ondergang van het bedrijf”.
Met tegenzin begeeft hij zich naar de schuur. Nog ruikt het hier naar aardappelen, spruitkool, dieselolie en veilingkisten. Door de smalle ruiten valt daglicht in trapeziums op de bodem van vastgereden aarde. In het licht danst stof, ragfijn, eeuwig stof.
Hij klimt op de zitting van de tractor, bekijkt de vertrouwde meters en handels, trapt de koppeling in en ruikt aan het stuurwiel.
Allemaal afgelopen. Vader is gek geworden. Moeder was het al. Welkom in de gezinskliniek.
Hij laat de stilte op zich inwerken, maar wordt een beetje misselijk en stapt van de tractor.
Ik zou me hier moeten verhangen. Dit ben ik de schuur verplicht. Hij heeft mij altijd gediend en nu pleeg ik verraad door te vertrekken.
Hij kijkt rond, maar zijn ogen vinden geen touw of kabel. Remy is ook niet werkelijk van plan zijn gedachte impulsief ten uitvoer te brengen. De kwestie is, dat hij ongelukkig is, verleden noch heden begrijpt en geen verlangen heeft naar de toekomst.
Bij de deur hangt een kleine bijl. Hiermee verlaat hij de schuur en telt de passen tot het huis. In de bijkeuken ontruimt hij de werkbank en schakelt de elektrische slijpsteen aan.
Ik had haar al eerder de hersens moeten inslaan. Ik heb gefaald. Dat we hier weggaan, is mijn schuld.
Een regen van oranje vonken spat van de machine, waar hij de slagkant van de bijl tegen de rondtollende slijpsteen duwt.
Het wachten is op Moeder. Zij wil weten wat dit lawaai te betekenen heeft. Ik geef haar nog 10 seconden, 9, 8, 7.
De deur tussen keuken en bijkeuken gaat open. Moeder slaat haar armen over elkaar en leunt tegen de deurpost.
“Schiet maar op. Straks gaat het regenen. Dan kan er niets meer gedaan worden”.
Remy zet de machine af en heft de bijl met zijn rechterhand. Eén enkele klap en niemand zal Moeder ooit nog behoeven aan te horen. Op een toon alsof hij voorleest uit de Bijbel, oreert hij in de ruimte.
“Een boer die zijn land verkoopt, komt in de hel en met hem al zijne nazaten”.
Moeder wijst naar haar voorhoofd, draait zich om en gaat er zonder verder commentaar vandoor.

Buiten is het kil. Een enkele bonkige wolk drijft voort onder een donkerblauwe hemel. Sterren laten zich overdag niet zien, maar ze zijn er wel.
De meest nabije heet Proxima Centauri. Ze staat op 4,25 lichtjaren. Als God zich daar bevindt en naar ons koekeloert, dan ziet Hij alles pas 4 jaar nadat het is gebeurd. Hoe dieper God in het heelal woont, des te meer Hij achter de feiten aanloopt.
Uit het veld steken koolstronken scheef omhoog. Hier en daar zijn stammetjes aangevreten door schapen die tijdens de vorstperiode vanaf het land met de buren zijn gekomen.
Het lijkt wel of de spruiten speciaal zijn afgevroren om Vader gelijk te geven.
Over de dijk komen twee mensen aanfietsen, een man en een vrouw. Ter hoogte van de naar rotte kool meurende akker minderden ze vaart en stappen af. Met gestrekte armen wijzen ze elkaar op de omvang van de catastrofe. De man diept een kleine camera uit zijn kleding om een foto te maken. Remy voelt hun blikken op zich rusten, heft de bijl en begint met gerichte slagen de stammetjes te vellen.
Ik sta op een foto die ik nooit zal kennen, maar ik ben van Simon gezien.

Reacties zijn gesloten.