Monkwise

columns verhalen fotografie

gymschoenen

| Geen reacties

De vriendin stond bij de bushalte aan de dorpsweg. Ze probeerde de tijdentabel te ontcijferen die nogal hoog was opgehangen. Ik besloop haar min of meer, geholpen door mijn lichte schoenen met geruisloze rubber zool. Ineens stond ik naast haar.
Nog drie minuten mevrouw, dan komt de bus.
De vriendin schrok en gaf op lacherige toon een gilletje. Nee, ze had mij niet gehoord.
Dat heb ik van mijn vader, legde ik uit. Als we in de zomer veel jongens op het aardappelland hadden, dreigde er wel eens ongein. Om dit te voorkomen, zorgde mijn vader ervoor dat hij overal was. Als het even kon, droeg hij gymschoenen. Dan hoorde je hem niet aankomen.

Restanten van een ander leven, een tijd die misschien nog ergens bestaat maar niet in het mijne. Ik verkeer al veertig jaar in totaal andere omstandigheden. Desondanks krijg ik die oude gewoonten en driften niet weg. In de kern denk en gedraag ik mij hetzelfde als toen ik nog geen twintig was en veronderstelde dat overal hard en zinvol werd gewerkt of moest worden.

Mijn vader was een zelfstandige agrariër. Nam zijn eigen beslissingen, droeg eigen risico. Geen gemakkelijk leven en je werd er niet rijk van. Hij heeft nooit echt geld verdiend met zijn werkweken van zestig of tachtig uren. Pas toen hij zijn bedrijf verkocht, begon zijn bankrekening ergens op te lijken.
Het gesloten karakter van mijn vader was voor mij altijd een open boek. Hij hoefde niets te zeggen om over te brengen wat hij dacht of bedoelde. Zijn belangrijkste doel, een goede bedrijfsvoering, lag vast en de rest werd hierop afgestemd. Zo vader, zo zoon. Het zal genetica zijn. Het moet toch ergens aan liggen. Ook ik stel mij een doel en ben hiervan moeilijk af te brengen of bereid onderweg een tegengestelde beweging te maken.
Ondanks of dankzij onze gelijke karakters, hebben wij bij gelegenheid weinig van elkaar opgestoken, laat staan ons gedrag aangepast. Een wolf wordt geen vegetariër, al zet je hem slecht vlees voor.

Dit eigenzinnige denken en de vanzelfsprekendheid te doen wat je nodig vindt zonder dit met anderen af te stemmen, bleek in mijn postagrarische kantoorbestaan weinig vruchtbaar. Mijn vader verging het op vergelijkbare wijze. De parallellen zijn angstwekkend.
Het begon al meteen in mijn eerste baan, ten kantore van een grote Koekfabriek. Het buffelen werd mij niet in dank afgenomen, net als mijn snedige opmerkingen betreffende onze chef. Uit mezelf begrijp ik bijvoorbeeld uitstekend dat je geen herrie moet maken in de buurt van directiekamers, maar als je mij op het hart drukt daarginder op kousenvoeten te gaan en als een knipmes te buigen voor het gezag, dan heb je aan mij een slechte. Dus raakte ik ter plekke al snel in geanimeerd gesprek met de gevreesde directeur over diens fraaie Rover P6, met reservewiel op de kofferklep. Ik wist wel iets van auto’s en de directeur was duidelijk een liefhebber. Uiteraard verscheen mijn chef. Hij passeerde zonder een woord te zeggen.

Een beetje doorwerken had hier geen zin en dus sloeg de verveling toe. Dit kon je beter niet te opzichtig laten blijken en zo werd ik doodmoe van het mezelf afremmen en te zwijgen. Ik begon me te verslapen en werd snel buiten de deur gezet.
Jaren later herhaalde zich dit patroon in essentie. Ik begon toen juist als chef van wat de binnendienst werd genoemd: een dozijn administratieve krachten op een kantoor van de overheid. Een personeelslid bleek honden onder zijn bureau te houden, twee vette Bassets. Je hoorde ze niet, maar je rook ze des te beter. Ik probeerde de beesten te krijgen waar ze volgens mij hoorden: bij die collega thuis. Helemaal fout.
Tot op het hoogste niveau wilde men mijn kennelijk draconische maatregel niet uitvoeren. Allerhande absurde oplossingen werden bedacht. De honden bleken exemplarisch voor de heersende gedoogcultuur. Ik had me te schikken, verloor aan gezag en motivatie. Wat restte, was mijn inzet op karakter en wilskracht, aangelengd met cynisme en de blik gericht op wat door een collega de maandelijkse belediging werd genoemd: het salaris. Om zicht te houden op wat er gaande was, liep ik veel rond. Zonder getoeter of hard gepraat, zonder veel aanwijzingen te verstrekken. Ik was er gewoon of je kon mij ieder moment verwachten.

Waar ik nimmer uit vrije wil op het idee was gekomen op kantoor te gaan werken, had mijn vader hier juist hoge verwachtingen van. Vanaf zijn aardappelvelden droomde hij van een reguliere baan in een prettige en collegiale kantoorcultuur, zonder de druk van onzekere veilingprijzen en de blauwe enveloppen der belastingsdienst. Verzekerd tegen ziekte en drie weken vakantie per jaar waar hij wegens zijn bedrijf zelden een dag had weggekund. Ik snap het wel: als een echte Monk werkte hij zich een slag in de rondte in die verdomde zeeklei. Wat je ogen zien, bevelen de hersens aan je handen. En een droom, al is het een absurde, is het laatste dat je wil opgeven.

Mijn vader miskende de achterkant van de medaille die om zijn hals hing. Vrijheid van beslissen, voldoening over gedane arbeid en de stille vreugde voor zon en wind waren voor hem de normaalste zaak van de wereld. Niets wist hij van ego’s en posities, gekonkel en ellebogenwerk. Nooit had hij een hele dag achter de ramen gezeten bij een verstikkende centrale verwarming en collega’s die zanikten over de koude aan de andere kant van het raamglas.
Binnen de kortste keren na het verbranden der schepen stuitte hij op een kleine onderkoning die niet kon verkroppen dat zijn ondergeschikte in een beter huis woonde en een duurdere auto reed dan hijzelf. De doorslag voor de uitputtingsslag die volgde lag evenwel in de houding van mijn vader: een onafhankelijke mening in een onbuigzaam karakter. Staande aan een kopieerapparaat in nederige arbeid kon mijn vader langs zijn neus weg de zwakke plekken van de wekelijkse peptalk aangeven. De chef had een idee kenbaar gemaakt.
We gaan hondenbelasting invoeren! Levert veel geld op!
Of nee, hij zei: Brengt veel geld in het laadje. De chef vertaalde wat hem politiek was opgedragen en nam meteen de gangbare uitdrukking over.
Mijn vader hoorde het aan en rekende even voor wat het ging kosten om huis na huis, boerderij na boerderij, langs te gaan om de inventaris van de hondenpopulatie op te maken.
Want u denkt toch niet dat een akkerbouwer of veehouder zijn hond uit vrije wil aangeeft?
Alleen al door zijn taalgebruik stelde mijn vader de afstand. Op kantoor werd alleen van boeren gesproken.
Uitgerekend mijn vader kreeg deze opdracht. Het schoot niet erg op. Mijn vader kende veel agrariers en zat graag een half uurtje met hen aan tafel. De eventuele hond likte zijn hand en het aangifte formulier bleef leeg. Hij had geen huisdier gezien.
Tien jaar lang maakten de chef en mijn vader elkaar het leven zuur. Tenslotte ging de chef ten onder aan conflicten met mensen die er in de organisatie méér toe deden. Maar mijn vader had evengoed een slechte tijd.
Intussen lopen alle betrokkenen achter een looprek of zijn dood, want de tijd werkt tegen alles wat leeft en zich illusies maakt.

Monk

26 januari 2012

 

Geef een reactie

Verplichte velden zijn aangegeven met een *.



De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.