De maand mei is oorlogsmaand. Er is nauwelijks aan te ontkomen, met de Dodenherdenking op de Amsterdamse Dam, documentaires over gevechtshandelingen en concentratiekampen, plus obligate speelfilms als Soldaat van Oranje. Delicate kwesties waarover je vroeger nooit hoorde komen voorzichtig aan bod. Zoals de zogenaamde bevrijdingskinderen. De ene jongedame werd het lief van een Duitser, de andere ging plat voor een Canadees. De dood is het land nog niet uit, of nieuw leven is in aantocht.
Speelfilms leggen het onherroepelijk af tegen documentaires. Brad Pitt kan nog zo indrukwekkend zijn, tegen de wolvenkop van kampcommandant Josef Kramer maakt hij geen schijn van kans.
Ik heb een bijna dwangmatige belangstelling voor deze periode. Het is een mengeling van huiver, nieuwsgierigheid, verklaringsbehoefte en waarschijnlijk de overtuiging dat oorlog de ware aard toont van mensen: primitief, doof en blind, als de dood om uit de toon van de omgeving te vallen. We zijn, om met WF Hermans te spreken, omgeven door gevaarlijke gekken.
Tegelijk blijken anderen onwaarschijnlijk moedig, bereid zich op te offeren, bij machte zichzelf en anderen te redden, uitwegen te vinden. Extremiteit doet een beroep op onvermoede krachten.
Mijn verbeelding is ongetwijfeld gevoed door verhalen die ik in mijn jeugd te horen kreeg van mijn ouders, seizoensarbeiders, buren en anderen. Ze refereerden aan een tijd die toen nog vers in het geheugen lag. Daarbij bestond in de jaren 50 en vroege jaren 60 meer vrees voor een herrijzend Duitsland dan angst voor de Russen. De afkeer van landverraders lag dicht aan de oppervlakte. Iedereen wist waar ze woonden en wat ze op hun kerfstok hadden. In mijn klas zat een NSB kind en niemand deed er iets aan wanneer het om die reden klappen kreeg.
Blijft de vraag waarom ik deze gegevens opzoog waar leeftijdsgenoten er nauwelijks oog voor hadden.
Het meest tot mijn verbeelding spraken de vliegtuigen die ooit in zwermen het luchtruim boven mijn hoofd doorkruisten, een web van condensstrepen achterlatend. Dit kon ik mij gemakkelijk voorstellen, want wij woonden nabij een aanvliegroute naar Schiphol.
Het moeten helse tochten zijn geweest om Duitsland te bombarderen. Ieder moment kon je in zo’n logge machine worden doorzeefd door een Duitse jager, of een voltreffer incasseren door geschut vanaf de grond. De lucht was verzadigd van lawaai en angst.
Nog onlangs was ik in Fort Velthuis, een museum over de luchtoorlog boven Noord Holland. Er staat een nagebouwde cockpit van een bommenwerper, waarin het geluid van de motoren wordt gereproduceerd dat de bemanning urenlang moest doorstaan. Het echte geluid was maar liefst vier maal zo hevig. Het is een intense mechanische dreun. Niet voor niets sprak men in die dagen van een vliegmachine. Horen en zien verging de manschappen.
Kleine artefacten van de oorlog kwamen op mijn pad en hebben ongetwijfeld de gedachtemolen aan het werk gehouden. Zo vond ik ooit nabij mijn geboorteplaats een forse patroon die bij navraag aan een vliegtuigmitrailleur uit WO II werd toegeschreven. Omdat de kogel nog intact was, werd mij aanbevolen hem weg te gooien, wat ik na enige aarzeling ook deed.
Een tweede vondst betrof een Duitse bajonet met afgebroken punt op ons bouwland. Mijn vader smeet het ding meteen terug in de sloot waaruit het tevoren met de baggermachine was gehaald. Ik telde de bomen langs de weg van ons land om de precieze plek te onthouden, vast van plan naderhand het steekwapen weer boven water te halen. Het is er nooit van gekomen.
Pas een halve eeuw later begreep ik dat vlakbij de plek waar ik de bajonet vond op 29 juni 1944 een Amerikaanse bommenwerper na een noodlanding tot stilstand kwam. Afgezien van een vernield landingsgestel was het vliegtuig nagenoeg intact. Het moet een indrukwekkend en bizar gezicht zijn geweest. De meeste mensen hadden nog nooit van nabij een vliegtuig aanschouwd, het geweld van de oorlog zo dichtbij ervaren.
Als 19 jarige jongeman kreeg mijn toekomstige vader de Duitse bewaker zo gek om in het toestel te mogen rondkijken. Mijn oom bezit een mooie foto van deze bommenwerper. Clandestien gemaakt, want het fotograferen van militaire objecten was verboden.
De oorlog: voor de een de hel en voor de ander een bron van avontuur.
Bijna precies een jaar eerder stortte in de nacht een Brits vliegtuig neer in het meest nabije buurtschap. De lading explodeerde, waardoor ondermeer een der motoren bijna driehonderd meter werd weggeslingerd. De volgende morgen gingen mijn vader en een jongere broer erheen.
Als een echte Monk bemerkte mijn vader dat de neergekomen vliegtuigmotor was voorzien van een dynamo. Deze zou nog ergens toe kunnen dienen. Dus haalde hij gereedschap, sleutelde de dynamo eraf en sleepte het zware ding mee naar huis. Hij had zijn handen nog niet gewassen of Opa Monk kwam tierend de keuken binnen. De oude baas had de aanwinst gevonden omdat deze een sterke brandlucht verspreidde. Hij vreesde de komst van Duitse soldaten of de lokale landwachter O., wiens naam bij ons thuis de ijkmaat vormde voor het kwaad. Het meenemen van onderdelen van een neergestort vliegtuig was natuurlijk verboden. De dynamo werd aanstonds gedumpt in de tochtsloot langszij de boerderij. Helaas, niet alle eigenschappen van een Monk zijn indrukwekkend.
Onlangs viel mijn oog op een driewielige BMW, gemaakt eind jaren 50. De fabrikant van motoren voor Duitse vliegmachines mocht na de nederlaag natuurlijk geen oorlogstuig meer maken. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan en zo verschenen op straat autootjes die onmiskenbaar deden doen aan de cockpit van een jachtvliegtuig waarvan vleugels en staart met pijn in het hart waren weggelaten.
De oorlog is voorbij, herdenkingen zijn verricht, de vlaggen gehesen en gestreken. Vandaag de dag herinnert slechts het logo van BMW, voorstellende een draaiende propeller, aan de oude tijd. Toevallig prijkt dit logo op de motorkap van mijn auto. Zo ben ik elke dag een beetje verbonden met het verleden.
En nu mag het wel gewoon voorjaar worden, zonder herdenkingen of naargeestig beeldmateriaal. Zou die bajonet nog in de sloot liggen? En de dynamo langszij de boerderij van Opa?
Monk
9 mei 2012
(Foto: Monk)