Monkwise

columns verhalen fotografie

Werkvloer 12

| Geen reacties

 

Café La Paix maakt deel uit van de reeks etablissementen die ik ken uit mijn studententijd. Het heeft een sfeer die afwijkt van de doorsnee bruine kroeg die de stad sieren, zoals de naburige Doffer waar de vloer lijkt mee te bewegen met de bezoekers en zoveel nicotine in de wanden en balken is opgeslagen dat je er een Geschiedenis van het Roken uit kunt afleiden.
In La Paix is het netter, beetje retro jaren dertig aan de muziek te horen. Ik zit er met vrienden en staar, voorzien van een Duvel, naar foxterrier Bobby die met vier gespreide poten over het tapijt heen en weer ragt om een zaadlozing op te wekken. Bezoekers vinden het grappig, maar ik ben vlug klaar met lachen. Ten slotte verplaats ik mijn stoel en krijg zicht op het frontraam en vandaar op de straat, anderhalve meter lager. Mijn blik dwaalt naar buiten en blijkt haken aan een venster, schuin aan de overkant. Het zal toch niet? Daar staat de baas en hij bevindt zich binnenshuis, dus waarschijnlijk woont hij daar.

Het is een wondere wereld. Waar ik jarenlang geen notie had van de woonstede van de baas, kijk ik ineens recht zijn woonkamer in. Het is onwaarschijnlijk dat hij mij gewaar wordt, maar voor de zekerheid wend ik mijn blik af en begin een gesprek met iemand.
En het wordt nog gekker, want binnen een week loop ik rond in zijn huis. We zijn er met een groep collega’s, op doorreis naar ergens. We mogen de drijvende kelder zien, een kille ruimte die geschikt is om een slaaf handtam te maken. Het huis is keurig op orde, maar straalt dezelfde terneergeslagen sfeer uit als de kamer van de baas op het werk. Het zal liggen aan de meubels, de schilderijen of aan mijn schrik dat ik hier ben en niet wil zijn.
Hier zit hij dus aan de aardappelen met spinazie en beklaagt zich over mij tegen zijn vriend.
Deze is trouwens beperkt aanwezig. Vanaf een kast kijkt zijn foto de  woonkamer in.

Ik heb mot gekregen met mijn kamergenoot. De jongen woont alleen en droomt van een vriendin, maar zijn uiterlijke kenmerken en legendarische gierigheid werken tegen. Hij heeft mij toevertrouwd de aanschaf van een hond te overwegen. Dat je deze moet uitlaten, schijnt het ultieme middel te zijn om nieuwe kennissen op te doen. Je knoopt een gesprek aan en dan komt van het een het ander. Ik hoor hem aan, in het onverdiende geluk dat ik beter af ben met de vrouwen.
Verder denk ik snel vooruit. Een hond moet lopen, snuffelen en pissen. Mijn kamergenoot heeft een fulltime baan. Hoe moet dat dan? Zal het niet heel snel zielig gevonden worden? Gezanik uit mijn vorige baan over naar het werk meegebrachte honden herinner ik mij uitstekend. Onwaarschijnlijke argumenten heb ik bestreden om ze van de werkvloer te weren. Ik verstrek mijn kamergenoot een negatief aanschafadvies en geef gelijk een waarschuwing door.
Niet om het een of ander, maar je gaat geen hond meebrengen naar kantoor.

Een poos gebeurt er niets, of juist van alles. We maken maar weer eens een interne verhuizing mee. De baas heeft van zijn lokale supermarkt geleerd dat je om de zoveel tijd de hele inrichting moet omgooien om de klant een frisse kijk op producten te geven die hij anders uit gewoonte overslaat. Hij noemt dit de organisatie opschudden.
De actie heeft tot gevolg dat ik in mijn eentje mijn vroegere werkkamer betrek. De collega blijft achter en deelt voortaan de kamer met een staflid dat zo verschrikkelijk uit haar mond stinkt dat ieder de hemel dankt wanneer zij op afstand blijft.
Ik schuif met kasten, plaats mijn bureau frontaal naar de deur en ontwikkel een vesting naar model van Albert Speer. Alleen een paar gietijzeren adelaars langszij mijn bureau ontbreken om ongenaakbaarheid uit te stralen. Wat de baas kan, kan ik ook en beter.

Op een morgen maak ik de eerste ronde. Ik loop altijd graag en veel, laat overal mijn snufferd zien en vang van alles op aan berichten en vermoedens. De kamer waar ik tot voor kort werkte, is leeg. Tenminste, dat denk ik. Ik stap het vertrek binnen en herken een geur. Naast het bureau van de achtergebleven collega zit een wakkere herdershond. Uit zijn blik maak ik op dat ik beter niet helemaal tot aan dit bureau kan doorlopen. Er staat een duidelijk bericht in de ogen van deze hond: NIET DOEN.

Ik onderschep de collega op de gang. Veel woorden wil ik niet aan hem vuilmaken. Hij weet wat ik ga zeggen en wist het al toen hij vanmorgen de deur uitging.
Ik zie dat je een hond hebt?
Altijd controleren voor je aan iets begint dat op verkeerde vermoedens blijkt gegrondvest.
Ja, prachtig dier hè? Het is een afgekeurde politiehond. Is uitstekend getraind en doet niets.
Ook dat nog.
Wat had ik nou gezegd? Ik wil geen hond op het werk. Weg met die hond!
Maar het mag van de baas. Ik heb het hem gevraagd en hij vond het goed.
Het interesseert me geen zak wat de baas vindt. Laat die hond thuis of je krijgt serieuze problemen.
Meteen loop ik door. Ik heb geen zin in hernieuwd geleuter, suggesties dat ik het niet vervelend zou vinden ingeval het een kat en geen hond was, bijvoorbeeld. Mensen bedenken alles om hun zin maar te krijgen, de normen op te rekken, hun territorium te vergroten. Mijn hart bonst van boosheid en ontsteltenis. De klootzak heeft zich ingedekt bij de baas, godverdomme. Ik beklim twee trappen en stamp bij de baas binnen voor het volgende overbodige gesprek.
Goedemorgen.
Elk woord kost me moeite.
Er is hier een hond in huis.
De baas weet het. Hij knikt alsof het geen belang heeft.
Die hond moet weg. Bovendien heb ik vooraf gewaarschuwd.
De baas begint een verhaal, een toelichting, een afzwakking.
Zit toch in andere kamer, je hebt er geen last van, je collega had geen opvang, tolerant voor een een enkel keertje. Het is allemaal geouwehoer.
Geweldig. De hond gaat eruit of ik bel PZ en blijf net zolang thuis tot het afgehandeld is.
Op het hoofdkantoor uitleggen dat je een personeelsconflict hebt over de aanwezigheid van een scherpe herdershond,  daar heeft de baas geen zin in. Hij zegt toe er met de collega over te zullen praten.
Er valt niets te praten. Het is heel simpel. Geen hond op het werk.
Om af te koelen, overweeg ik de stad in te gaan. Iets weerhoudt mij en waarschijnlijk is het de vrees bij afwezigheid greep te verliezen, anderen gelegenheid te verschaffen hun sentimenten samen te smelten tot een verbond. Dus sommeer ik mijn voormalige kamergenoot de deur dicht te houden en de hond nooit meer mee te brengen. Achter mijn bureau bedenk ik een arsenaal aan nieuwe vloeken en scheldwoorden. Tenslotte haal ik koffie en de krant van een andere collega. Zo breng ik de rest van de ochtend door in razende ledigheid.

Monk

28 mei 2012

(foto: Monk)

 

Print Friendly, PDF & Email

Geef een reactie

Verplichte velden zijn aangegeven met een *.



De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.