Een aantal weken is het betrekkelijk rustig. De baas heeft zich het volledige opleidingsbudget van de afdeling toegeëigend. Hierbij valt aan te tekenen dat de belangstelling van anderen om aanspraken te maken gering is en bovendien aan hem ter beoordeling dienen te worden voorgelegd.
De rust komt voort uit de omstandigheid dat de baas nu een hele dag in de week elders onder de pannen is. In een gezelschap van gelijkgestemde directeuren in opleiding verblijft hij elke woensdag in een gebouw dat juist voldoende veraf ligt om te voorkomen dat hij tussendoor zijn snufferd nog kan laten zien.
Op donderdag komt hij fris binnen, vol van verlangen het geleerde meteen in de praktijk te brengen.
Zo kunnen we trainen voor de gesprekken en onderhandelingen die gaan komen, heet het.
Hiermee bedoelt hij de gang naar de private bedrijfssector.
Tijdens een plenaire bijeenkomst stelt hij voor dat we in groepjes gaan werken. Hij zegt subgroepen, maar niemand ziet in wat hier sub aan is.
Dan doen we een rollenspel, waarbij ik een administratieve kracht zal spelen.
Ik wissel een blik met mijn kamergenoot, tegenwoordig voorzien van een punkachtig kapsel dat in de scene allang out is. Hij seint de boodschap: dat zal hem dan nog tegenvallen, terwijl ik vrolijk teruggeef: dus hij kan gewoon zichzelf spelen.
Het feest blijft achterwege omdat meerdere stafleden het voorstel afwijzen. Ze hebben wel wat beters te doen en een van hen maakt de opmerking dat hij het stadium van de Sociale Academie onderhand wel voorbij is. Als de kat van huis gaat, beginnen de muizen te dansen.
De leefbaarheid neemt nog verder toe wanneer de baas geregeld opkrast om ten kantore van de verschillende stadsdelen de toekomst van ons Bureau veilig te stellen. Hij noemt dit zwaarmoedig de gang naar Conossa. Liever had hij de stadsdelen ontboden op zijn kantoor. Het succes van zijn bezoeken blijkt nauw samen te hangen met zijn netwerk. Van het ene stadsdeel krijgt hij gemakkelijk toezeggingen, elders staat hij voor de vaste deur omdat zijn komst te onbelangrijk was om door te geven. Het wordt zelfs hem duidelijk dat er al met al een wankele basis is om als zelfstandig Bureau op te treden en zo verschijnt op zekere dag een hulpkracht die een acquisitieplan moet opstellen. Deze man is een albino en zo goed als blind. De baas bejubelt hem en heeft alle vertrouwen. Goddank is de aan mij ooit toebedachte rol van colporteur weggesmolten. Ik mag nog slechts meedoen aan de verkiezingen voor de meest nutteloze medewerker. De albino produceert al snel een concept nota, die ons verstelt moet doen staan. Dit is inderdaad het geval. Feilloos komen de zwakten van ons Bureau boven drijven. Ik lees het rapport in stilte en denk aan de competitie tussen twee stafleden die op dezelfde baan buiten het Bureau hebben gesolliciteerd. Wie het ook mag worden, ik weet dat we beiden voorgoed verliezen. Hiermee zal de kwaliteit van het Bureau in rap tempo kelderen.
Na twee maanden en een plotselinge fikse ruzie met de baas vertrekt de albino. Later komt mij ter ore dat hij een eigen bedrijf is begonnen en prima zijn weg vindt.
Onze conferentie in het Amsterdamse Bos krijgt een staartje. Op zeker moment valt mij het verslag in handen dat de baas hierover heeft gemaakt en opgestuurd naar KPMG. Mijn verbazing en ergernis stijgen naarmate ik lees. Er is niets in terug te vinden van mijn inhoudelijke inbreng, waarover ik bepaald een gevoel van tevredenheid had. De baas heeft alleen zijn eigen visie weergegeven.
Dit laat ik mij niet aanleunen. Ik spijker een A-4 in elkaar waarin ik alsnog mijn visie op de zaak uiteenzet, bijvoorbeeld ten aanzien van de keuze die ik voorsta: eerst een raamwerk van het nieuwe bedrijf maken en hier vervolgens personeel bij zoeken. En dus niet andersom, met het bijpassende gehannes van bijscholing en noodverbanden. Je moet niet beginnen met aan dooie paarden te trekken. Een kind kan begrijpen dat de baas geen trek in mijn verhaal heeft. Dus gaat het verslag achter zijn rug om naar KPMG.
Erg lang hoef ik op een reactie niet te wachten. Al op de tweede dag gaat de telefoon. KPMG heeft van mijn memorandum kennis genomen.
Erg interessant, zegt de dame aan de andere kant van de lijn, maar wij doen er alleen iets mee wanneer alle betrokkenen het stuk kennen.
Het komt erop neer dat ik moet instemmen met bekendmaking van mijn schanddaad bij de baas.
Doe maar, antwoord ik vreugdeloos. Ik leg de telefoon neer en begin het aantal minuten te tellen voor de storm losbarst.
Ben je helemaal bezopen! Mijn werk ondermijnen en het hele Bureau voor joker zetten! Er volgen nog meer zinnen met uitroeptekens. De baas heeft mij door de telefoon naar boven gecommandeerd en maakt bewegingen of hij mij dood wil slaan.
Had dan ook het hele verhaal weergegeven, blaf ik terug, denk je dat een conferentie alleen dient om jou in je dolle plannen te steunen? Wat heeft dat rapport van jou voor waarde als je alleen je eigen onzin opschrijft? Denk je dat ze gek zijn bij KPMG?
Zo gaat het door tot het wij in herhalingen vervallen. We hebben beiden gelijk en ongelijk, maar geven geen millimeter op elkaar toe. De baas dreigt met een functioneringsgesprek en ik zeg dat ik het best vind, maar dat het dan voor iedereen moet gelden. Ik laat hem zonder pardon achter en daal de trappen af naar mijn eigen hok. Anderen hebben de herrie natuurlijk opgevangen. Ik vertel mijn kamergenoot hoe het is gegaan en besluit met: No Pasaràn! De kreet is in de mode bij de Sandinisten in Nicaragua, populair bij de Partij van de baas, want een linkse dictatuur is beter dan een rechtse.
De sfeer is flink aangetast en er volgen nieuwe storingen. Gelukkig gaat de strijd niet aanhoudend tussen de baas en mij. Hij heeft de gave met iedereen vroeger of later overhoop te liggen.
Zo zet zijn mededeling dat hij een vakantieweek zal doorbrengen in een gemeentelijk huisje in de duinen van Callantsoog bij menigeen kwaad bloed. Deze goedkope huisjes zijn bedoeld voor minder goed betaalde ambtenaren: straatvegers en vuilnismannen. De baas ontvangt een vorstelijk salaris, net als de vriend waar hij mee woont. Waarom moet hij zo nodig in een spotgoedkoop huisje dat voor anderen is bestemd?
Ik werk ook bij de gemeente, drenst de baas verongelijkt, waarom zou ik minder rechten hebben?
Van de zijkant kijk ik toe en zet een neutraal masker op. Het is al zover gekomen dat ruzies die de baas heeft met anderen, mij energie geven om te blijven.
Intussen is de werksfeer slecht. Het percentage collega’s dat zich voor enige dagen ziek of langer meldt, stijgt onrustbarend. Anderen proberen zo vaak mogelijk buiten de deur te verblijven, of kunnen helemaal niet worden gevonden. Mijn mogelijkheden zijn beperkt. Ik heb immers een bureaubaan en kan slechts nu en dan een uitvlucht vinden. Ter compensatie rek ik mijn middagpauze flink op. De ene keer blijf ik gezellig lang lunchen met mijn vriendin in de stad, dan weer beluister ik in de geborgenheid van een winkel uitgebreid de laatst verschenen muziek. Tandartsbezoek duurt een halve dag en de zandloper in mijn hoofd werkt zo nauwkeurig dat ik geen klok meer nodig heb om te weten hoe laat het is. En toch: ik blijf evengoed proberen de boel in gang te houden. Van doelbewuste sabotage van mijn kant is geen sprake.
Zo werk ik mij een hele dag het schompes om een rapport van de baas over de komende reorganisatie op papier te zetten, te redigeren en alle spelfouten eruit te halen. Het is een dik rapport. Na acht uren buffelen ben ik er nog niet doorheen. Het is half vijf geworden en dus tijd om te vertrekken. Ik leg het voorlopige resultaat op het bureau van de baas. Kan hij alvast zien hoe het wordt. De volgende morgen vroeg vind ik een woeste krabbel op een kladpapiertje op mijn werktafel. In hoofdletters staat WAAR IS DE REST?!
Tja, daar mag hij vervolgens een hele dag op wachten. Voor straf.
Monk
27 mei 2012