Denken over voorbije zaken en er nog eens op terugkomen, de voortgang van de tijd ontkennen en daarmee het afdoen van problemen op losse schroeven zettend. De mensen houden er niet van en ik begrijp het wel. Zo te doen, suggereert de onoplosbaarheid van problemen, het eeuwig aanslepen van conflicten. Alsof je wordt opgezadeld met een chronische ziekte. Nee, dit kan op geen enkele sympathie rekenen. De mens is gemaakt om te vergeten en niet om de erfzonde mee te slepen tot het einde der tijden.
Aan gevoelens van nutteloosheid en tijdbederf ten aanzien van arbeid in het algemeen en van werk voor het CBSR in het bijzonder ben ik gewend geraakt. Een baan behoeft niet perse leuk te zijn. De gewenning vindt een vorm in argumenten en redeneringen, dooddoeners en clichés.
Overal is wel wat, om iets te noemen, of: er maar het beste van maken. Het is voldoende om gedurende een zekere tijdsspanne een bepaalde veerkracht te behouden, maar reikt niet toe op de lange duur. Soms bedriegt gevoel. De mens is graag doof en blind. Hoeveel vrouwen huwen een rotkerel met de idee hem te kunnen veranderen? Hoeveel mannen een vrouw die ze later gaan haten? Het is een kwestie van het tijdig onder ogen zien van de feiten. Zo is het ook met een werkkring waarvan je weet dat hij nergens op slaat: je gaat de strijd aan en hoopt tegen beter weten in.
Op een zondagmorgen begeef ik mij met een floppy, voorloper van de USB stick, naar het kantoor. Mijn doel is, om hier een flinke hoeveelheid eigen tekst uit te draaien op de laserprinter. Je ding blijven doen duidt op karakter en bevestigt je identiteit. Het zou evengoed onbuigzaamheid en onvermogen kunnen uitdrukken, maar daar doe ik deze keer niet aan mee.
Sleutel in de voordeur, beveiligingscode uitschakelen, de trap op naar mijn werkkamer, routine van de werkdagen. Ik geef de computer een opdracht en leun achterover. Natuurlijk is er niemand anders in het gebouw. Hooguit zal ergens in de stad een werknemer van Security zich op zijn draaistoel afvragen waarom iemand op deze tijd een kantoorgebouw betreedt. Daar blijft het bij, want ik heb immers keurig het alarm afgezet.
Niemand zal trouwens inbreken, want aan waarde is hier weinig te vinden. Zelfs onze computers zijn op de markt van helers geen moer waard. Het zijn afdankertjes van het hoofdkantoor. Aan kleinigheden kun je afmeten hoe belangrijk een organisatie je vindt.
Terwijl de printer mooie gelijkmatige afdrukken uitspuwt, maak ik een rondje door het gebouw. Kamer in, kamer uit. Hier een plant, daar een prulletje op een kast. Op de benedenverdieping staat een raam open. Een collega liet het openstaan, maar niemand nam de geringe moeite zich naar binnen te werken.
In de kamer van de baas open ik een kast en neem er een dikke map uit. Deze bevat correspondentie met Personeelszaken, in de persoon van een slanke jongeman die zich later overspannen zal melden wegens alles wat hij heeft moeten aanhoren en niet kon veranderen. Ik zet mij op de stoel van de baas en blader willekeurig, ongeveer zoals je bij de kapper de tijd zoekbrengt voor je aan de beurt bent. Hier lees ik een paar zinnen, daar interpreteer ik een alinea. Over personeel gaat het nauwelijks, meer over de organisatie en de idee hoe die er moet uitzien. Het lijkt alsof de baas zijn feedback bij Personeelszaken haalt, in plaats van bij de collega’s van de Staf. De inhoud is slaapverwekkend, zelfs op zondagmorgen. Ik neem een pen en verbeter een paar typefouten. Ik kan het gewoon niet laten. Ook streep ik een gedeelte aan en plaats er pesterig een dik vraagteken bij. Hierover mag de baas zich ooit nog eens iets afvragen en desgewenst met iemand ruzie zoeken.
Ik kijk rond in de kamer. Het ellendige schilderij van duistere bergen en een idioot hangt er nog. Op het bureau prijkt een kennelijk zelf uit klei gemangeld hoofd. Dit voorwerp straalt pure wanhoop uit.
Ja, zo ziet de man de wereld: als een kerkhof waarin hij de onbegrepen profeet is, martelaar van het CBSR. Ik moet maar weer eens opstappen. Met enig ongeduld wacht ik tot de printer klaar is en verlaat het gebouw in het voornemen een dergelijk bezoek voortaan achterwege te laten.
Drie stafleden hebben inmiddels de wijk genomen. Het is een aderlating met blijvende gevolgen: de inhoudelijke kwaliteit is goeddeels verdwenen. De baas schuift een paar verse pionnen naar voren. Kort geleden is een pluk hulpverleners aan exclusief buitenlanders bij ons ingetrokken. Onze baas heeft hen welkom geheten in een emotionele en kritiekloze toespraak. De landelijke politiek heeft het woord minderheden vervangen door de term allochtoon en de subsidie op sociaal culturele versnippering opgeheven. Voortaan gaan we de immigratie bezien vanuit een economisch standpunt: geef de mensen werk en geld en dan komt alles goed. Zo wil de vooruitgang het en de baas steunt de gedachten van zijn Partij van harte. De nieuwkomers zijn voorlopig gewillig en dienstbaar aan de baas, redder in de nood.
Veel soelaas biedt het verse bloed niet. De mensen hangen nog aan hun oude opvattingen en contacten. Zoiets veranderen kost tijd. Stafvergaderingen krijgen een chaotisch karakter. Iemand leest ongegeneerd de krant.
Wie de kwestie aan de orde stelt, ontgaat mij, maar op een dag ontvangen we bericht dat de baas begeleiding in de reorganisatie krijgt toegewezen vanuit het hoofdkantoor. In plaats van hem van zijn taken te ontheffen, sturen ze iemand die hem moet helpen. Het ruikt naar curatele en dat zou het ook moeten zijn. In de praktijk leunt de helper op informatie van de baas. Zo schiet het lekker op.
Mijn aandacht voor de zaak begint weg te zakken. Tijdens plenaire bijeenkomsten leg ik mijn horloge op tafel, open een notitieblokje en teken vliegtuigjes. Ik drink teveel koffie en zoek naar mogelijkheden om buiten het gebouw te kunnen zijn. Ik blijf een uur in de stad en koop bij De Slegte anderhalve meter boek in een geweldige uitverkoop. Ik zuil de doos naar huis en kom bezweet terug op het werk. Hier kan ik vaststellen dat we weinig zijn opgeschoten.
Het hoofdkantoor zwijgt in alle talen over de voortgang in de decentralisatie en de wens van sommigen van ons uit te wijken naar een baan in één der stadsdelen. De verleende RAP status, voorrangskaartje naar een andere baan, toont zich zonder waarde. Voor mij is het bovenal een abstractie. Ik weet nauwelijks iets van de stadsdeelorganisaties. Ons kantoor ligt ver van het hoofdkwartier, de informatie is beperkt, de dagen zijn lang en eentonig. Als de werktijd om is, wil ik weg, naar huis, vriendin, de poes, mijn knusse stadswijkje, op een terras neervallen, de hemel prijzen dat ik het weer een dag heb volgehouden.
Op een dag legt de vriendin mij de vraag voor wat ik ervan vind om samen een kind te hebben. Ik mag een neiging tot traagheid hebben, in bepaalde situaties kan ik scherp denken en in een oogwenk het inzicht krijgen waar anderen een half jaar voor nodig hebben. Ik begrijp dat onze relatie gedoemd is.
Dit is wat de mensen zien: ik werk, heb een vaste baan en dan nog bij de overheid. Ik rook noch drink, veracht gokpaleizen en krasloten, lees een nette krant, vecht noch steel. Ik gedraag mij als een goede burger. Hieruit trekken mensen conclusies: begrijpelijk, maar oppervlakkig en eenzijdig.
Het ontgaat mijn vriendin dat ik mij met moeite en tegenzin handhaaf. Haar studie is verzand in voornamelijk nietsdoen, haar leven in vrijblijvendheid. De biologische klok tikt en ze wil een kind. We zitten lekker buiten in de zon, maar vanuit mijn voeten kruipt vrieskou omhoog.
Monk
3 juni 2012
(Foto: Monk)