Monkwise

columns verhalen fotografie

Werkvloer 17

| Geen reacties

 

 

Mannen laten zich er graag op voorstaan een vrouw te hebben veroverd. Ze is gevallen voor zijn onweerstaanbare charme, kracht, behendigheid, banksaldo, zeg het maar. Alles is goed, als hij maar de bovenhand had. Vrouwen vinden deze zelfoverschatting prima. Ze staan dichter bij de kern  van het leven en daarmee begrijpen ze het kind in de mens beter dan mannen. Laat de zot in de waan en doe er je voordeel mee.

Ook na het voetje wrijven in de eetkelder houd ik mij op de vlakte en neem ik geen initiatieven. De collega wel en dit verwondert mij enigszins. Mijn positie in het CBSR bijvoorbeeld is niet best, al blijf ik overeind. De collega komt vaker dan tevoren mijn werkkamer binnen, vraagt mij om iets te doen of uit te leggen en het draait uit op iets wat je met enige kwade wil als een ultimatum kunt uitleggen. Ik moet haar tegemoet komen of anders houdt ze ermee op mij te benaderen. Toegeven dat ik haar wel erg leuk vind, is al een hele stap voor me. Op een verloren middag praten we hierover in haar werkkamer. De stoelen van haar afwezige collega’s staan erbij als zwijgende getuigen, om niet te zeggen beoordelaars. Ik worstel niet alleen met de nieuwe werkelijkheid, maar ook met mijn opvattingen over eerlijkheid naar mijn vriendin. Ik vind dat zij geen ontrouw verdient en ik ben aan haar gehecht om haar humor en stabiliteit. Ik heb altijd gehouden van vrouwenhumor. Het is subtieler en minder bedoeld om dominant te zijn dan de grappen van mannen. Tegelijk heb ik het gevoel dat we langs elkaar heen leven en dat er geen medicijn is om dit te veranderen. Waar een gezamenlijk doel ontbreekt, gaat ieder zijn gang.

Het gaat van kwaad naar erger. Met de collega en een andere vrouw die dient als camouflage zoek ik een terras op in mijn woonbuurt. We komen van een Themadag die bedoeld lijkt om te leren aanvaarden dat de organisatie het wel zonder jou kan stellen.
Meedenken over een beter gestroomlijnd, slagvaardig bedrijf en de spijkers aanreiken voor je eigen doodkist. In het anonieme geroezemoes van de conferentie is mijn blik langs de schare collega’s gegleden en heb ik in stilte een oordeel gevormd: minstens de helft is ongeschikt en moet weg, de baas voorop. Nu praten we na op het terras en mijn vriendin komt aanfietsen. Ik volg nauwgezet haar bewegingen. Verraad hangt  in de lucht, net als schaamte en begeerte naar de vrouw die twee stoelen verder zit.

De dagen op kantoor verglijden. De winter komt in zicht. KPMG stuurt af en toe iemand. De man zit vooral in de kamer van de baas, net als die van Personeelszaken. Onder het gewone personeel begeven zij zich nauwelijks. Het lijkt of onder de dakspanten van het pand een staatsgreep wordt voorbereid. Er vinden ook bijeenkomsten met raadslieden plaats. De meeste van hen blijven zich normaal gedragen. Andere ruiken de kwetsbaarheid van ons kantoor en buiten deze uit. Een van hen zakt onderuit in de werkkamer van de administratie, legt zijn voeten op tafel en verlangt dat bepaalde papieren bij de Belastingdienst onmiddellijk worden opgehaald. Die heeft meneer nodig. Toevallig loop ik de kamer binnen en zeg de wijsneus dat hij zelf benen heeft. De mensen van de administratie durft hij te intimideren, maar als elke hond voelt hij aan tot waar hij kan gaan. Wel blijven de voeten nog even op tafel.

Elke week komt een stapeltje gemeentelijke vacatures langs. Het is rijp en groen door elkaar zoals dat heet. Je kunt plantsoenwerker worden, grafdelver, kassier, sectorhoofd grondzaken, jurist, burgemeester van een afgebrand dorp, schipper van een baggerboot. Het lijkt heel wat en stelt teleur zodra je er beter naar kijkt.

Met de collega ga ik uit eten. Zij heeft dit tegen haar echtgenoot vertelt. Ik vraag maar niet wat ze precies zei en wat hij ervan vindt. Ik zwijg tegen mijn vriendin, want vrouwen hebben een antenne voor onraad en ik weet niets uit te leggen. We zitten in een gelegenheid die ik nog ken uit de tijd dat het een gewoon café was. Het schijnt dat tegenwoordig overal gegeten moet kunnen worden. Het eten is lekker, de serveerster is een beeldschoon jongensmeisje van even in de twintig. De vloer kraakt als vanouds en de rook van sigaretten loopt vast tegen het plafond. Het is een beeld dat een eeuw meegaat.
Na de maaltijd drinken we in een andere tent nog een biertje en stappen op tegen elf uur. De collega stapt in de tram en ik loop naar mijn woning waar de poes bij de deur ongeduldig op mij wacht.

Op de teevee is de val van de Muur. Het ongelooflijke gebeurt. De massa stroomt door en over de betonnen afscheiding, agenten staan erbij alsof ze debiel zijn, de Russen blijven in hun kazernes, er vallen geen bommen of granaten, slecht lopende autootjes strompelen als bijkans uitgestorven insecten naar gene zijde. Het is onmiddellijk duidelijk dat hier geschiedenis wordt geschreven. Ik wil erheen, erbij zijn, door de gaten in de muur een blik werpen in het lang geleden afgeschreven deel van Europa. Mij staat nog bij dat de Muur werd opgetrokken, mijn ouders lazen Het Parool en ik las mee. Mijn vader zei dat de Moffen weer beginnen, dat ze het nooit afleren met hun verdomde prikkeldraad.
Even kan ik mij losmaken van het CBSR, de collega en mijn verdomde kantoorbestaan. Beneden mij op straat staat mijn auto. Wat let mij erin te springen en daarginder te gaan kijken? Ben ik een man of een muis? Ik blijf lang kijken, de poes wordt heel zwaar op mijn benen. De historicus in mij ontwaakt uit een lange slaap. Achter mijn rug staat nog altijd een rij studieboeken, restant van een opleiding die niet tot een passende baan leidde. Ik wil naar Berlijn, maar oude structuren zijn sterk: ik kan niet zomaar weggaan en de boel achterlaten. Straks sta ik daar voor een gat in de Muur en dan? Met een vriend reed ik al eens door het platteland van de DDR, passeerde de betonnen grensfuik bij Helmstedt, ving een glimp op van een afgesloten wereld, voelde de erfenis van de oorlog, zag in Berlijn een soldaat van de vijand die een verrekijker op mij richtte. Nu de Muur valt, kan ik nauwelijks geloven dat er geen geweldige schietpartij zal uitbreken. Ik houd mezelf voor dat je daar beter niet bij kan zijn, maar de echte reden is gebrek aan moed, het slimme broertje van lafheid.

Op het kantoor hebben we onze eigen mijlpaal. Het CBSR bestaat zoveel jaar. Het juiste getal kan ik maar niet onthouden. Er komt een feestje in een binnenvaartschip dat aan de oever van het Y ligt afgemeerd. Het hoofd Scholing, die nog steeds naar de tandarts moet of anders een nieuw putdeksel  in haar keelgat laten plaatsen, is belast met de organisatie. Mijn opwindende collega heeft de ideeën en doet al het eigenlijke werk. Aan mij gaat een en ander voorbij tot het zover is. Ik ben geen feestvarken en vind het al mooi wanneer er een dag passeert zonder al te veel trammelant.
De boot is kleiner dan je vanaf de kant zou denken. We zitten wat, nemen hapjes en een biertje. Daarna begint het dansen, het voorspel in een eeuwenoud paringsritueel. Natuurlijk dans ik met mijn favoriete collega, maar voorzichtigheidshalve ook een beetje met andere vrouwen. Het houdt maar aan. Later zal de baas zijn verwondering erover uitspreken: hij had niet gedacht dat je Monk op de dansvloer kunt krijgen. Zelf doet hij met mate mee. Ondanks de vele gays in de boot, is er terughoudendheid om dit kenbaar te maken. De baas host wat mee op Queen, zijn favoriete band op de Village People na. Meestal zit hij aan de kant, aan het bier, met Jut en Jul van de privatisering.

Tegen middernacht vind ik het mooi geweest. In de slipstream van een collega probeer ik weg te komen. Mijn danspartner voelt de bui hangen. Snel rondt ze haar bemoeienis met het feest af, pakt jas en tas en volgt mij in de nacht. We staan uitgebreid te tongen en riskeren ontdekking. Eenmaal thuis, heeft de poes geen zin meer in een spelletje.

Monk

7 juni 2012

(Foto: Monk)

 

Geef een reactie

Verplichte velden zijn aangegeven met een *.



De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.