Ergens in de jaren zestig van de vorige eeuw begon het op te vallen. Kinderen werden opstandig tegen hun ouders en andere machthebbers.
Maar was het ooit anders? En de jeugd van tegenwoordig lijkt zich te presenteren als bondgenoot van de ouders, maar ik denk dat het andersom is. Niet de jongeren van vandaag zijn anders. Het zijn hun ouders die zich afwijkend gedragen.
Ik was een jaar of vijftien in die tijd en woonde een eindje buiten Amsterdam. Wij kwamen nooit in de stad der steden.
Berichten over jeugdige opstandigheid bereikten ons via Het Parool, waarop mijn ouders geabonneerd waren. Er stonden soms foto’s in waarop de politie langharige jongeren uit elkaar sloeg. Aanvullende informatie kwam binnen via de radio.
Ik las en keek, maar de stad was ver weg.
De huisradio stond afgestemd op Hilversum en je moest er afblijven. Dus luisterde ik braaf mee naar de nieuwsuitzendingen, commentaren van GBJ Hilterman en langdradige opera’s.
Onder de dekens van mijn bed installeerde ik mijn eigen Radio Oranje. Uit een gestolen kleine transistorradio stroomde clandestien de Nieuwe Wereld binnen vanaf de antennes der Piratenschepen in de Noordzee. Je hoefde geen Engels te verstaan om de beat en de soul te ervaren. Hollandse teksten waren er ook.
Ik heb geen zin om op te staan, luidde de tergende tekst van een populair liedje van een band die zich HET noemde.
Ik heb geen zin om naar mijn baas te gaan.
Om je dood te lachen. Wie bij ons niet naar zijn baas ging en toevallig evenmin zelf de baas was, die had een serieus probleem.
In de stilte van de nacht borrelen oude beelden en geluiden en gevoelens in mij op. Het is een spookgebouw dat overeind wordt gehouden door zoveel steunberen van opgepoetste en bijgestelde herinneringen dat de oorspronkelijke vorm en omvang moeilijk te achterhalen zijn.
Ik zie schoolvriend Jan door de stallen van hun afgeleefde boerderij lopen. Hij had oudere broers die soms met hun vader vochten. Mogelijk ging dit over verplichte kerkgang op zondag, maar zeker weet ik het niet. Ik zie slechts Jan met zijn blonde haren, netjes geknipt door dezelfde kapper die ik haatte.
Ik beleef opnieuw de intieme, gebrekkige geluiden uit mijn radio. Wie alleen is, beleeft alles intenser en zeker wanneer het om verboden zaken gaat. Moeder moest er geen weet van krijgen dat ik naar een eigen radio luisterde en dan nog naar verderfelijke herrie. Of dit iets met een generatieconflict van doen had, betwijfel ik, maar het ging wel over de vraag wie het voor het zeggen had.
Vanaf ons bouwland dreef geregeld de geur van tegenslag en armoede het huis binnen, maar ik wist niet beter en was gehecht aan het uitzicht op strakke akkers en weidse luchten.
Bijna alles in mijn jeugd was onderhevig aan herhaling, aan ritueel, het ritme van licht en donker, zon en regen. Het was al bijzonder wanneer de tractor niet wilde starten of de laatste lichting jongen van de poes verzopen moest worden.
Hoe had ik in opstand moeten komen tegen zoiets als het ouderlijk gezag, of anders tegen mijn leerkrachten op school? Welke gek zou ruzie zoeken met agenten die een rondje liepen over de lokale kermis?
De Sixties zijn voor mij synoniem aan ongehoorde nieuwe muziek en een ontwakend ongericht verlangen.
Eind jaren zestig belandde ik op een school in de stad en daarmee in een nieuwe sociale omgeving. Andere vrienden en indrukken, betere boeken en muziek, aantrekkelijker meiden. De overgang viel samen met een ingrijpende verhuizing. Mijn ouders verkochten hun akkerbouwbedrijf en gingen in een dorp wonen. Vader werd ambtenaar, laag op de ladder. Op tafel verscheen voortaan genadebrood. Het bracht verwarring en boosheid. Op school werd neerbuigend gesproken over die domme boeren. Mijn nieuwe schoolgenoten woonden in stadshuizen en hadden nooit van hun leven moeten afzien in de kille klei. Ik voelde mij niet gepromoveerd, maar gedegradeerd: een landloze boerenjongen, overgeleverd aan kletspraat. Ik begon scherper te denken over uit welke hoek de wind waaide en van wie of wat ik iets te vrezen had. De militaire dienstplicht doemde op als een blok beton waaraan je zou worden vastgeklonken en in het kanaal geworpen.
Zoals Provo aanhoudend bewees, ging het de Amsterdamse jeugd meer om verzet tegen bestaande machtsverhoudingen dan om het bieden van zinvolle nieuwe denkbeelden. Provo was inderdaad ludiek.
Wat was er revolutionair aan het Witte Fietsen Plan, invoering van de Republiek Amsterdam en de Amerikaanse president Johnson voor moordenaar uit te maken?
Want iedere Amerikaanse president is een moordenaar, Amsterdam was allang een soort Moskou aan de Amstel en elke fiets ook destijds al gedoemd te worden gestolen.
Provo was vooral de eerste naoorlogse lichting jongeren die geen ervaring had met en dus geen vrees had voor armoede en oorlog. Voorzien van tijd en geld wilde zij doen waarin ze zin had en dit paste niet in de denkbeelden van hen die Nederland uit het slop van Colijn en Adolf hadden getrokken.
En toch. De starheid van bepaalde leerkrachten begon ook mij van lieverlee op te vallen en nodigde uit tot verzet in de vorm van lijntrekken, vrijpostige opmerkingen plaatsen, een boekentas in brand steken, roken op het schoolplein en jakkeren met een opgevoerde brommer. Waar haalde de politie het recht vandaan mijn brommer in de staalpers te gooien omdat ik te hard had gereden?
Mijn vader, de nieuwbakken ambtenaar, veranderde in mijn ogen allengs in een sukkel, een verrader en een gierige zak. Moeder manifesteerde zich steeds duidelijker in een geesteszieke autist, een burgerlijke angsthaas die mijn zussen gebruikte als huishoudelijk personeel en mijn kamer stiekem doorzocht op contrabande. Ik begon haar steeds meer te zien als de zure directrice van een al te bekende gevangenis.
Toen ik op een dag mijn brommer aan flarden reed tegen een auto en te nauwer nood aan het ziekenhuis of erger ontsnapte, hoorden mijn ouders het verhaal aan zonder hun vork voor de middagprak neer te leggen.
Betrof het hier een generatieconflict? Ik denk wel dat dit ermee was verweven, dat mijn ouders het bijvoorbeeld al onverteerbaar vonden dat ik een brommer bezat, waar zij op mijn leeftijd alles te voet hadden moeten doen. Maar het was vooral een ordinaire machtsstrijd, waarin moeizaam verworven rechten en goederen werden verdedigd tegen de grijpvingers van een in de zittende klasse ogen verwende jeugd.
En die strijd is van alle tijden.
De Sixties zijn politiek gekoloniseerd door een groepje dat in de jaren zestig nog geen half procent van de jeugd omvatte. Deze zelfbenoemde helden zouden Nederland voorgoed veranderd hebben. Dit valt te bezien.
In de afgelopen veertig jaar is de betekenis trouwens verschoven.
Waar eerst nadruk werd gelegd op ervaren onrecht en verbetenheid, zijn we nu aangekomen in een sfeer van vermaak en spel. Ach ja, die leuke Provo beweging. Het wordt tijd weer eens wat beelden te vertonen van de rellen in Parijs en Berlijn en de Praagse lente. Dit was allemaal in 1968.
In mijn herinnering stonden de meeste jongeren aan de kant. Ze begrepen nauwelijks wat er aan de hand was en zolang het uitgaansleven leuk was, kon het hen niets schelen.
De Sixties brachten opvattingen en gedragingen mee die door de gevestigde orde beslist niet werden verstaan, laat staan gewaardeerd.
Verwachtingen werden beschaamd, plannen dienden bijgesteld te worden, posities raakten bedreigd. Nieuwe muziek begeleidde dit proces, in stampend ritme, met ongekend gitarengeweld. Elke popster leek op Jezus Christus.
Maar wat was de invloed op langere termijn?
Over de episode is een boekenkast volgeschreven en nog steeds gaat muziek uit die tijd over de toonbank, tegenwoordig in de vorm van retro.
Het klinkt als namaak en dat is het ook. Het is geen avontuur meer, geen sprong in het diepe. Het is een manier om aan geld te komen.
Als de Sixties goddelijk genoemd mogen worden, dan is het wegens de muziek. Het was een impuls, een stroomversnelling, een draaikolk die sindsdien niet meer is overtroffen.
In politieke zin zijn de Sixties onaantastbaar verklaard door een kaste die bekend staat als De Grachtengordel. Besluiteloos gedoogbeleid, gebrek aan realiteitszin en een ongefundeerd moreel superioriteitgevoel zijn de voornaamste kenmerken.
Zo diep reikte de arrogantie, dat de weerzin ertegen een leider vond: Geert Wilders.
Elke tijd schept zijn eigen vijanden.
MONK
15 november 2010