Twee weken nadat Trudie met veel misbaar naar huis kwam, keert ze terug naar Huis De Zon. De aanklacht van seksueel misbruik is ingetrokken. Aanranding is onwaarschijnlijk, want de aangeklaagde blijkt homoseksueel. In bepaalde kringen is dit een pre aan het worden: deze mensen hebben het al moeilijk genoeg. Is hier geen sprake van discriminatie? De rol van Trudie blijft onderbelicht. Ondergronds is het een strijd tussen oude en nieuwe opvattingen.
De lokale pers vindt het allemaal interessant. Het is weer eens komkommertijd en niemand zit op de waarheid te wachten.
“Dit is bijkans nog erger”, roept Pa Zwarthoed voorspelbaar, “voor je het weet, val je in handen van haarbollen en flikkers!”
In de Garage wordt hierover hetzelfde gedacht. Schuld of onschuld doen weinig ter zake, want er bestaat geen rook zonder vuur. Als strafmaat wordt castratie aanbevolen, uit te voeren met een tang en een brander. Garages zijn hier uitermate geschikt voor.
De Gemeenteraad leeft mee met de kwestie. Arme wethouder! Eerst zijn vrouw verloren en nu dit weer met een ongelukkig kind. Het gaat de politieke besluitvorming aangaande bodemsanering en daarmee de aankoop van Garage Zwarthoed zeker bespoedigen. Zelfs de socialisten, dwarsliggers van huis uit, zien wel wat in de plannen. In hun agenda noteren ze uitbreiding van de huursector in de woningbouw. De volksopvoeders denken met afgunst en minachting over mensen met eigen woningbezit. Pas veel later, wanneer ze zelf welvarend zijn, zal dit drastisch veranderen. Het hart stemt links, het verstand rechts. Over het akkevietje in De Zon houden zij hun kruit droog.
Nu orde en rust zijn weergekeerd, gaat de Gemeenteraad met een touringcar op pad. Leuk en toch leerzaam staat in het programma en je moet een goed humeur meebrengen. De club neemt een kijkje in de Nieuwe Grote Polders, drinkt koffie bij De Meerpaal in het onzalige Dronten en bezoekt op de terugtocht het Rembrandthuis en De Amsterdamse Wallen. Gegeten wordt binnen de eigen dijken. De stemming is uitgelaten. Een afsluitende borrel volgt in de feestzaal van het dorp. Arnold komt te voet even kijken.
In de statige Herenkamer wordt druk gepraat en stevig gedronken. Het is een pand dat ooit was bedoeld voor de Vroede Vaderen, geldschieters voor de drooglegging van de 17e eeuw. Arnold betreedt het pand via de dienstingang. Niemand die ervan opkijkt. Voor de gelegenheid heeft hij een zomers jasje aangetrokken. Bijna witte jute op een donkere, strakke broek. Zijn haar is recent geknipt door één van de weinige kappers die de trend van onverzorgde haarkoppen weet te overleven.
“Ha! Daar hebben we de jonge Zwarthoed! Diploma behaald?”
“Zeker wel. Een kwestie van doorwerken, nietwaar”.
Doorwerken. Aanpakken. Zeker niet in muffe drugspanden rondhangen. Weten de lui van het polderbestuur veel.
De meeste aanwezigen kennen Arnold. Er wordt na zo’n geslaagde dag nogal uitbundig gefeliciteerd.
“Zie je, het valt best mee met de nieuwe generatie. Wat een verschil met Amsterdam! Heb je die troep gezien op de Wallen?”
“Jij had anders best een uurtje willen plakken. Ha! Ha!”.
Arnold krijgt een glas bier. Als een filmster glimlacht hij aanhoudend en toost met een paar vrouwen. Zogenaamd discreet wendt hij zich af en giet voor het oog der mannen het bier in één teug naar binnen.
“Zo vader, zo zoon. Daar ga je, Zwarthoed!”
De gemeentesecretaris heeft een vraag die bedoeld is om te worden bevestigd. In zijn functie stelt hij dit soort vragen elke dag.
“Wat staat er op de rol, Arnold: studie aan een universiteit? Of ga je de nieuw te bouwen Garage Zwarthoed jong en dynamisch elan inblazen?”
Naast deze man van veel woorden doemt het verhitte gezicht op van de Wethouder van Sociale Zaken. Hij komt van het lachen bijna niet uit zijn woorden.
“Voor een uitkering kun je het beste naar mij komen, hoor vriend!”
Arnold maakt het wegwerpgebaar dat bij dit voorstel van hem wordt verwacht.
“Ik denk dat ik maar fotograaf word”.
Er ligt geen inhoudelijke overdenking onder zijn antwoord.
“Wij fotograferen ook”.
De burgemeester duikt naast hem op. De man spreekt vaker van wij waar hij alleen zichzelf bedoelt.
“Waar werk jij mee, jongen?”
Het woord jongen bevalt Arnold niet erg.
Hij begint te begrijpen waarom zijn vader zich dikwijls aan hem ergert.
“Met mijn ogen, burgemeester”.
Hij presenteert de Eerste Burger een sigaret, een superieure Craven. Hierna zoekt hij de leidsman van de PSP op. Hij wil nagaan of deze grappenmaker bijvoorbeeld een stukje stuf staat te roken. Het zal de anderen toch niet opvallen. De raadsleden en hun plattelandse vrouwen zullen hoogstens denken aan armzalige tabak of gemalen kippenstront. Zoiets staat soms in de krant en er wordt in brede kring geloof aan gehecht.
De gezochte is aanwezig en heet toevallig ook Arnold.
“Arnold, aangenaam”.
“Insgelijks”.
“Jij bent de plannenman van Zwarthoed?”
“En jij de haarbol van de pacifisten?”
Ze gaan bij de bar staan. Dit is makkelijker voor het bijvullen van glazen.
“Ik wil je mening ergens over horen”.
“Dat is nieuw. Voor een Zwarthoed”.
“Je pakt mijn vader gewoon verkeerd aan. Prijs hem de hemel in en het paradijs ligt voor je open”.
“Het gaat bij de liberalen altijd om geld”.
“Dat komt bij jou ook nog wel. Waarom rook je trouwens van die miserabele tabak ? Het is niet eens wiet”.
Arnold wendt zich tot de barman, een kaalhoofdige, zwetende man.
“Meneer Lucas, mag ik van u een sigaar? Schimmelpenninck graag. En laat mij u een sigaret aanbieden. Een Engelse”.
Beleefdheid doet wonderen. De mensen willen respect. En terecht. Zolang ze iets presteren tenminste. Meneer Lucas is een harde werker die zijn vak verstaat.
De sigaar wordt aangereikt. Arnold geeft vuur met de Myon. De barman legt de sigaret nog even weg.
“Zie je het nou?”
“Wat moet ik zien?”
“Je verdomde sigaar, man! Daarnet stond je nog een prutsjekkie te rollen, het volgende moment rook je een kwaliteitssigaar. Zelfs Fidel zou er van opkijken”. Fidel is de leider van Cuba, centrum van de betere tabak. Tien jaar eerder balanceerde de wereld wegens hem op de rand van een nieuwe wereldoorlog.
Op dat moment passeert een mooie vrouw. Arnold zoekt naar een parfum. De macht van geuren kan moeilijk worden overschat. Hij wil het merk noemen, maar in dit milieu worden mannen verondersteld hier geen kennis van te hebben. Snuiven als een stier volstaat ruimschoots.
De vrouw komt en gaat. Ze laat alle mannen achter zich.
Om elkaar in de herrie te kunnen verstaan, buigen ze de hoofden als samenzweerders in een B-film.
“Geachte naamgenoot, verschaf mij eens een nuttig idee om onder de dienstplicht uit te komen. Ik wil geen gezever horen over Uithollen van Binnenuit of Toeslaan met Sabotage. Zulke mensen eindigen achter de tralies of in een bos brandnetels achter de vuilstort”.
“Ach, de dienstplicht. Ze hebben je dus gevonden. Wat had je zelf in gedachten?”
Ook de jonge wereldverbeteraar heeft geleerd dat je mensen hun eigen denkbeelden moet laten uitspreken, hoe absurd die ook mogen zijn.
“Ik weet in ieder geval wat afvalt”.
Arnold neemt een slok, knipoogt naar een blonde vrouw, minstens twintig jaren ouder dan hijzelf. Onbeschaamd neemt hij haar op.
“Ik wil militaire noch vervangende dienstplicht. Ik wil helemaal geen plicht. Het is zonde van mijn tijd en ons leger stelt niets voor. De Russen laten het wel uit hun hoofd om hier te komen. Wat moeten ze met al die langharige gasten?”
De PSP man schiet in de lach. Zijn adem stuwt een kolom rook naar het plafond.
“Je hebt nogal wat noten op je zang”.
“Ik wil weten wat jij denkt. De standpunten van je partij zullen mij worst wezen.”
Ze onderscheppen een blad met hapjes, schelptoast met een vismousse
“Je hoort toch wel eens wat van de VVDM, of van je klandizie in Venhuizen?”
Dit is een oord waar dienstweigeraars worden gevangen gezet. Het verhaal gaat, dat je gaten moet graven en weer dichtgooien. De VVDM is de organisatie van dienstplichtig militairen. Streed onder meer voor het recht op een vrije haardracht in de krijgsmacht. Nergens ter wereld dan in Nederland lopen soldaten er bij als Colombiaanse rebellen.
De socialist heeft een vraag.
“Waarom wil jij eigenlijk niet in dienst? Het lijkt me juist iets voor jou”.
Vooroordelen, daar leven de mensen van.
“Je haalt een paar dingen door elkaar. Het leger is voor professionals, de dienstplicht voor werklozen”.
Een goed brein werkt als een vakbekwaam slager. Pas na nauwkeurig hakken, snijden en schrapen, ligt die ene malse biefstuk op je bord, onherkenbaar naar de oorsprong. Biefstuk is een resultaat en een abstractie.
Arnold ondergaat een uur lang betogen, gedachtekronkels, persoonlijke indrukken, relatieproblemen en hypothesen, om achter te blijven met een enkel woord. Communicatie.
Om alsnog onder de dienstplicht uit te komen, moet je doen of je geen normaal gesprek kan voeren. In jezelf gekeerd zijn en geen antwoord op vragen geven of zodanig dat de ander denkt een gek voor zich te hebben.
“Twee weken de autist uithangen, dan ben je er geheid vanaf. Je moet alleen wel volhouden en consequent zijn”.
“Waarom zouden ze daar intrappen? Ze krijgen immers elke dag wel een mafketel?”
“De kwestie is dat het leger geen risico wil lopen. Ze schoppen liever tien jokers de poort uit dan de kans te lopen die ene echte gek in huis te halen. Voor je het weet, gebeuren er ongelukken en daar wil Defensie niet voor opdraaien”.
De PSP man wijst een gesigneerd visitekaartje van Garage Zwarthoed, feitelijk een korting voor een leuke auto, van de hand.
“Wil je mij politiek kapotmaken?”
“Stop het nou maar gewoon in je broekzak”.
Tamelijk zat van het bier ontdekt Arnold dat zijn gesprekspartner is vertrokken. Het kan ook zijn dat hij zich te ver heeft afgewend. In ieder geval wordt hij een zwaar parfum gewaar.
“Eindelijk uitgepraat?”
“Als je bent uitgeslapen, heb je geen bed meer nodig”.
“Je bent nogal gevat, geloof ik?”
“Ik sta tot uw beschikking”.
De vrouw tegenover hem straalt lichamelijke warmte af. Arnold voelt aandrang zijn hoofd in haar schoot te leggen.
“Wil je niet weten wie ik ben?”
“Hmm. Karin? Yolanda? Maya?”
Hij kijkt naar haar gezicht. Achter in de dertig jaar, donkerblond, stevige kaaklijn.
“Ik weet het. Sofie!”.
“Ik heet Birgit. Maar ik vroeg niet of je weet hoe ik heet, maar wie ik ben”.
“Arnold. Aangenaam. Waar gaan we naartoe?”
De vrouw Birgit lacht en loopt weg. Ze lijkt er behagen in te scheppen hier lang over te doen. Arnold strekt zijn arm, wil haar naroepen om bij hem te blijven, maar kan de woorden niet vinden.
Even later staat hij buiten, in het nachtelijk duister, in een oneindig fijne motregen of dichte mist. Hier is niemand, zeker geen smachtende vrouw. Bij het standbeeld van de grote Leegwater voor het feestlokaal moet hij overgeven. Wat hem geenszins belet om luidkeels te zingen:
Eén twee drie je proeft het zó,
Het is ijs van Caraco.
Mexicaantje oranje hoed,
Tractatie die het altijd doet.
Caraco ijs, geweldig goed,
Caraco ijs, geweldig lekker!
De volgende morgen wordt hij gewekt door het loeien van een stofzuiger in het portaal. Mevrouw De Zwaan doet haar werk. Zijn benevelde brein registreert haar gang door het huis.
Ze kan het niet uitstaan dat ik nog in bed lig. Dat is omdat ze tot de arbeidersklasse behoort.
Hij valt andermaal in een ravijn en hoort hoe de stofzuiger enige malen tegen zijn deur stoot. Zijn gedachten worden sterk ingekort.
Dat stomme wijf.
De stofzuiger wordt uitgeschakeld, de werkster bonst de trap af. Arnold zakt terug in de kussens, voelt de droogte in zijn mondholte en wordt zich bewust van een akelige braakgeur.
Ik moet overeind en orde op zaken stellen.
Hij sluit zijn ogen en ontwaakt pas om half twaalf.
Het fietspad is smal en voert parallel aan de asfaltweg voor auto’s. Het is alsof de overheid iets leuks voor de jeugd heeft willen doen. Arnold houdt de snelheid van zijn Kreidler bescheiden. Anders dan gewoonlijk kijkt hij eens rustig om zich heen. Zijn blik valt op het verkoopbord van een oud woonhuis, op ruime afstand van de weg. Achter het huis staan opstallen. Impulsief knijpt hij in de rem, keert de brommer en rijdt het erf op.
Er is niemand thuis. Arnold loopt op zijn gemak rond. Waar mogelijk, drukt hij zijn handen tegen de ramen om goed binnen te kunnen kijken. Het interieur is ouderwets en toont sleetse verfkleuren. Een plafond met vlekken wijst op lekkage. Hier moeten oude mensen wonen. Hij maakt een nieuwe rondgang om de buitenmuren en de dakgoten te inspecteren. Tenslotte gaat hij op de zijkant van een kruiwagen zitten en sluit zijn ogen.
Investeren is beter dan oppotten.
Een gedachte die inhoudt dat hij van plan is de inhoud van de rugzak voor zichzelf te houden. Vrees voor ontdekking en geweld aan zijn adres komt af en toe bij hem op, maar jonge mensen leren pas wanneer ze iets aan den lijve ondervinden. Onnozelheid en gebrek aan ervaring worden vaak aangezien voor spontaniteit en lef.
De brug over het kanaal staat opengesperd als de bek van een krokodil. Twee zwaarbeladen vrachtschepen schuiven behoedzaam voorwaarts. Water spoelt langs de boorden. In hun kielzog glijdt een slank jacht met oprijzende met spitse mast. De schipper heeft het bovenlijf ontbloot en draagt een witte broek als gebruikelijk in de tropen. Het zijn twee werelden: de eerste van productie en arbeid, de tweede van consumptie en leegloop. Voorlopig is het jacht een uitzondering in open water.
Vanaf de Kade rijdt Arnold de stad in. De eerste honderd meter voeren door een straat die wordt gedomineerd door een zware geur van kaas. Hierna volgt een bredere met auto’s en fietsers, volop daglicht en winkelende mensen.
Hier bevindt zich een handel in tweewielers. De stoep staat vol met fietsen en brommers. Aan het oorspronkelijke doel van openbare ruimte hebben middenstanders maling.
Hij stapt af, kamt zijn haren en beent de winkel binnen. Het ruikt naar rubber en olie, metaal en elektra, kortom naar iemand die het beste met de mensheid voor heeft.
“Ja?”
“Bent u de chef?”
“Zeg het maar”.
De man steekt een zelf gedraaide sigaret op. Hij klemt deze tussen vingers die zo bruin zijn, dat je kan denken dat hij niets anders doet dan sigaretten roken.
“Ik wil mijn Kreidler verkopen”.
Wanneer het merk goed is, moet je het altijd noemen.
“Waarom dan wel?”
“Omdat hij nu nog in topstaat verkeert”.
Je mag nooit zeggen dat het aangebodene overbodig geworden is.
Ze lopen naar buiten, de winkelbaas een beetje onwillig.
“Verzekeringsbewijs?”
“Natuurlijk”.
Arnold overhandigt het papier.
De baas bestijgt de brommer, rijdt een rondje zonder het oog op zijn winkel te verliezen. Hij controleert het frame op de originele nummers. Er wordt tegenwoordig gestolen.
”Ik geef je 400”.
“700 is al te laag”.
“500 dan”.
”700 of ik ben weg”.
Op de toonbank staat een massief rekenwonder dat nog oorlogswinsten heeft uitgerekend. De kassarol reikt tot op de grond. Arnold kijkt rond. Hij beziet de glimmende cilinders en carburateurs die hij een half jaar geleden nog vergeefs heeft begeerd.
“Ik moet ook wat verdienen. 550. Laatste bod”.
“Vooruit dan maar”.
Hij rammelt onderhand van de honger. In een straf tempo marcheert hij langs de HEMA en een zaak in muziekinstrumenten. Staat die vervelende Pino daar? Dan kan hij meteen eens informeren hoe het met die loterij staat. Arnold doet een paar stappen achteruit, kijkt opnieuw door het winkelruit, maar ziet niemand die aan het signalement voldoet.
In een parfumerie koopt hij een flesje Chanel en laat er een paars papier omheen vouwen, een cadeautje voor Trudie.
Bij de Eethoek van Wimpy gaat hij aan een tafeltje zitten en steekt zijn hand omhoog.
“Goulashsoep, een bruine bol met ossenworst en twee glazen melk”.
Tegen de betegelde wand van de keuken hangt een telefoontoestel voor het publiek. Er is nog tijd voor zijn eten arriveert, dus staat hij op. Hij werpt een kwartje in de gleuf en draait een nummer dat hij afleest van zijn linkerhand.
“De naam is Zwarthoed. Het huis aan de Provinciale Weg. Hoeveel grond is daar bij?”
De serveerster luistert mee.
“Juist ja. Voldoende voor wat? Schapen?”
Arnold bemerkt de luistervink en zwaait met zijn vinger. Zij is een vlot meisje, stevig gebouwd en leuk om te zien, op termijn zeer geschikt om kinderen te krijgen, mocht je daar behoefte aan hebben.
“Wat is de vraagprijs?”
Het antwoord valt hem tegen. Honderdveertig duizend voor huis, opstallen en anderhalve hectare grond!
“Hoelang staat het al te koop?”
Tersluiks houdt hij de serveerster in het oog.
Merkwaardig fenomeen. Vrouwen hangen rond met de meest waardeloze uitvreters en niksnutten, maar op een dag komt er iets anders in hun hersenpan op gang. Hun hormonen schrijven voor dat het vriendje een geschikte papa voor hun toekomstige kroost moet zijn. Dit meisje vormt geen uitzondering. Ze lacht openlijk naar hem. Wekenlang zal ze aardig voor hem blijven. Gesteld dat hij regelmatig bij Wimpy langskomt, wat nog maar de vraag is.
“Zwarthoed. Van de wethouder. Zo is het. Ik ben zijn zoon”.
Terug aan zijn formica tafeltje, begint hij de soep en het brood naar binnen te stouwen. Melk spoelt de maaltijd omlaag naar zijn maag. Zin in een praatje met de serveerster heeft hij niet. Hij legt een tientje neer en glijdt de straat op.
Eenmaal buiten voelt hij zijn vermoeidheid wegens de vorige avond. Zou De Zwarte Beer al open zijn?
Wie eenmaal in De Zwarte Beer zit, legt zich neer bij de dood.
Zijn benen kiezen een ander pad. In De Tsarina daverde muziek van Steve Miller, gewoon midden op de dag. Arnold blijft een ogenblik in de deuropening staan, als een cowboy die om zich heen gaat schieten. Tenslotte drukt hij de deur achter zich dicht. Drie langharige jongens zitten er te zitten. Ze zijn misschien even in de twintig. Eén van hen draagt een vilten hoed alsof het hier binnen kan gaan regenen.
Vóór hen liggen stripboeken van Lucky Luke. De heren zijn verwikkeld in een geanimeerd gesprek.
“Wat vroegen ze?”
“Of er wat aan mijn handen mankeert”.
“En toen?”
“Ik had twee brieven bij me. Afwijzingen, natuurlijk”.
“Er is toch ook geen werk”.
“Jawel, vrachtwagens laden in de zoutjesfabriek van Smith”.
“Het zakje met de rode ruit! ”
Het hoongelach is collectief. Het laden van vrachtwagens wordt beschouwd als werkverschaffing voor zwakzinnigen, zelfs door jonge gasten zonder diploma in wat dan ook.
”Je zal trouwens de hele dag achter zo’n bureau zitten”.
Gedoeld wordt op de man van het Arbeidsbureau.
“En dan die onzin van jou moeten aanhoren”.
Het lachen gaat onverminderd door.
“Je snapt die lui niet. Kaartenbakken aanleggen. Iets anders kunnen ze niet bedenken”.
“Het is gewoon jaloezie. Omdat wij doen waar we zin in hebben”.
“Doen we dat?”
Even valt een stilte. Het is een gevaarlijke vraag.
Arnold luistert met een half oor. Als je wil, kan je er gewoon bij gaan zitten. Maar hij loopt langzaam verder.
“Weet je wat hij opschreef? Hij schreef: niet gesolliciteerd, uitkering voortzetten!”
Waar anderen moe van werken worden, daar moeten deze jongens uitrusten van het lachen.
Enkele meters verder hangen zes of zeven scholieren bij elkaar. Je kan zien dat ze geen vrienden van elkaar zijn. Slechts het lot van een schoolklas heeft hen samengebracht. Ze drinken thee en cola. Op hun schooltassen staan de namen van popgroepen, andere dan enkele jaren eerder.
Waarzegster Sonja zit bij het venster waardoor Arnold eerder binnendrong. Ze verkeert in gezelschap van twee Indische jongens. Een kleine lederen beker met dobbelstenen knalt gestaag op de houten tafel. Hieronder resideren de laarzen van Sonja. Deze zijn vervaardigd van een soort mammoetbont.
Arnold ziet Vincent achter zijn vesting staan, gebogen over een tijdschrift. Hij loopt tot aan de bar en neemt plaats.
“Dag Vincent”.
Vincent kijkt open staart Arnold aan.
“Wat doe jij hier?”
“Waarom zou ik hier niet zijn? Heb je een bitter lemon?”
“Ik dacht dat je verdwenen was”.
“De bitter lemon?”
Vincent blijft barman. Hij pakt een flesje uit de koelkast en een glas van de plank.
Arnold probeert zich te concentreren. Waar is hij aan begonnen.
“Ik hoor links en rechts dat je geld mist, een flink bedrag nogal”.
Aanvallen is de eerste verdediging.
“Ik mis helemaal geen geld en het gaat jou niets aan”.
Arnold giet de limonade met beleid in zijn glas en houdt dit tegen het schaarse licht alsof het kwaliteitswijn betreft.
“Een opmerkelijk standpunt. En je schoonvader is ook nog van de trap gevallen”.
“Blijf je de hele dag ouwehoeren?”
‘Welja. Ik heb tijd genoeg”.
Een magere jongen met een puistengezicht komt aanlopen. Hij maakt aanstalten een bestelling te plaatsen. Arnold draait zich naar hem toe.
“Wij zijn in zakelijk gesprek, bewaar je dorst voor later”.
Wat in het leven gebeurt, hangt voor een belangrijk deel af van je uitstraling naar anderen. De jongen zwijgt. Hij druipt af en trekt zich terug achter een deur op een schuifrail.
“Vincent, ik zal je een onwaarschijnlijk verhaal vertellen”.
Het valt hem op, dat de ander keurig gekleed is voor een barman van een jeugdhonk.
“Een geheim uit de doeken gedaan door A. Zwarthoed. God sta ons bij”.
Arnold lacht. Wat hem niet belet door te zetten.
“Op een avond ben jij, Vincent, in de Ragebol. Natuurlijk zou je eigen zaak gewoon open moeten zijn, maar je hebt weer eens geen zin om te werken. Liever hang je rond met Jenny. Of met Iris. Kut is kut, nietwaar?”
Vincent kijkt stuurs naar een imaginair punt in de ruimte.
“Verplaatsen wij de camera naar de avond waarop je schoonvader hier in het ongerede raakt”.
Vincent doet zijn mond open, maar geluid blijft uit. De mond sluit zich weer.
“Op zeker uur verlaat ik de Ragebol. Ik wil naar huis, maar helaas: mijn vervoermiddel is verdwenen, opgelost in nacht en nevel”.
Hij zegt niet brommer en noemt geen merknaam. Brommers horen bij jongeren en Arnold rijdt rond in een BMW en wat voor een. Vincent brengt een kort lachje voort. Het geluid lijkt op een hond die wil blaffen, maar de overtuiging mist.
“Nu ben ik niet iemand die vlug opgeeft, dus ga ik de mogelijkheden na. Zo kom ik na een uur zoeken hier terecht, bij De Tsarina. Op de bovenverdieping brandt licht. Beneden is het donker”.
Vincent begint onderhand op te letten. Dit ontgaat Arnold niet.
“Zie je wel. Ik kan geweldige verhalen vertellen”.
“Je moet Maharadja worden en een jurk aantrekken”.
Even is het helemaal stil. Geen gesprek of gelach, samenvallend met twee seconden rust tussen twee muzieknummers.
“Het wordt nog beter. Let op!”
De weggestuurde klant meldt zich opnieuw. Hij werpt Arnold een boze blik toe en bestelt muntthee en een reep chocolade. Arnold haalt zijn doosje Craven tevoorschijn, doet of hij de jongen presenteert, maar trekt het pakje ineens terug.
Hij kijkt de klant aan en vraagt: “Heb jij daarnet je handen gewassen?”
De ander weet niets te zeggen. Hij pakt alvast zijn portemonnee om te betalen.
Daar is Vincent weer.
“Voor je helemaal doordraait, Zwarthoed. Misschien kun je het verhaal wat inkorten?”
Arnold moet even nadenken. Hij beseft risico te lopen met zijn uiteenzetting. Verhalen gaan snel een eigen leven leiden. Vincent biedt hem nu de gelegenheid ermee te stoppen.
“Ik doe mijn best het overzichtelijk te houden”.
“Je mond houden, zou nog beter zijn”.
Arnold gebaart de magere jongen weg te gaan..
“Kun je ergens anders gaan staan?”
“En als ik blijf?”
Arnold wipt van zijn kruk en doet een stap naar voren.
“Dat is geen optie, geloof me”.
Vincent komt tussenbeide. Hij richt zich tot de klant die betaalt.
“Laat ons maar even. Die gast hier is knettergek”.
Die gast is Arnold. Het duurt even voor de bar weer vrij is.
“Maak je verhaal af. Ik heb andere dingen te doen”.
Wat dit mag zijn, blijft een raadsel. Er wordt niets besteld en er melden zich geen nieuwe klanten. De krant van de dag zal onderhand zijn uitgespeld. Vincent neemt plaats op de kruk achter zijn vesting.
“Ik heb er geen zin meer in. Je luistert toch niet”.
“Je bent binnen geweest, want je liet je dure aansteker liggen”.
Het moment van kiezen is aangebroken.
“Ik loop achterom en daar staat mijn geweldige Kreidler”.
Deze soort van bekentenis stoort Arnold een beetje. Vincent heeft gelijk: je moet een verhaal snelheid geven, anders haken de mensen af.
“Het zal een warm weerzien zijn geweest”.
Arnold voelt drift opkomen, maar slikt deze in. In plaats daarvan doet hij, of hem een licht opgaat.
“Ah! Nu snap ik het! Van dat verdwenen geld, bedoel ik. Je hebt er een nieuwe wagen van gekocht! Een VW Karmann Ghia. Weliswaar geen BMW, maar toch leuk en er passen 4 mensen in”.
Vincent klapt in zijn handen.
“Bravo. Die auto heb ik al even trouwens”.
“Dat zal wel, maar waar het om gaat, is dat je een zekere Pino als passagier laat instappen. Laat dat nou net degene zijn die ik hier heb gezien”.
Zijn vinger priemt omhoog, om de bovenetage aan te duiden.
“In de bewuste nacht, begrijpt je?”
Vincent trekt de theepot naar zich toe, maar komt aan inschenken niet toe. De langspeelplaat op de draaitafel is afgelopen, wat resulteert in een regelmatig terugkerende tik.
“Even de pannenkoek keren”.
Hij staat op, maar draait Carole King niet om. In plaats daarvan zet hij een prutsplaat op van T Rex; gepiel over Wizards, Suneyes en Diamond Meadows. Arnold wacht ongeduldig.
“Je zegt steeds dat ik moet opschieten, maar jij bent degene die vertraging veroorzaakt”.
Hij trekt het pakje shag van Vincent naar zich toe en begint ongevraagd een sigaret te rollen. De muziek zet weer in. Onderbroken gesprekken kunnen niet zomaar worden voortgezet. Eerst willen de deelnemers hun gedachten ordenen. Je kan ook over wat anders beginnen.
“Jij bent hier bedrijfsleider, maar heb je ook wat in de melk te brokkelen? Jij denkt: wat moet ik anders, ik heb huurschuld, Barry kan me zo buiten smijten”.
Vincent ziet er een beetje bedremmeld uit, maar herstelt zich snel.
“Alles goed en wel, Zwarthoed, maar de kwestie is dat ik geen geld mis en dat jij toegeeft hier te zijn binnengedrongen. Dat heet insluiping en iedereen denkt dat jij met verdwenen geld te maken hebt”.
Hij werpt zijn ongenode gast een bijna triomfantelijke blik toe. Arnold is allerminst onder de indruk.
Met de minuut voelt hij zijn zelfvertrouwen juist toenemen. Wat kan Vincent hem helemaal maken?
“Wat draai je toch rottige muziek man. Zal ik in de stad wat beters voor je uitzoeken?”
Geen slecht voorstel. Vincent schudt zijn hoofd. Hij negeert de kritiek op zijn muzieksmaak.
“Waar je al die onzin vandaan haalt. Ben je nou klaar met melken?”
Arnold buigt zich voorover. Hij heeft geen zin in discussies. Liever geeft hij signalen af.
“Iris en Barry komen hier samen. Je schoonvader gaat namelijk met haar naar bed”.
“Woorden Zwarthoed, woorden. Nog een minuut en ik ga de politie bellen”.
“Prima. Dan halen we meteen Barry en Iris erbij. Zij is namelijk afgerost met een riem. De bewijzen zijn nog duidelijk te zien. Jullie hebben iets uit teleggen.”
Zonder plan belandt hij op het spoorstation. Hier wordt hij aangesproken door Bertine.
“Hé, Arnold!”
“Bertine, jij bent het!”
Ze ziet er ondeugend uit. Een blauwgrijs jasje en saaie make-up kunnen deze indruk niet verhullen. Dit is de kracht van vrouwen.
Hij loopt om haar heen om het geheel eens terdege te bekijken. Bertine laat het zich al te graag welgevallen. Hoe het gaat en wat hij op een spoorstation te zoeken heeft. Niets, helemaal niets, daar komt het op neer.
“Ik heb daarnet een vermoeiend gesprek gehad, dat zal het zijn”.
Inderdaad voelen zijn rug en benen aan als massief rubber. Ook lijkt het, of zijn hart bij vlagen onregelmatig klopt.
“Loop mee, mijn auto staat om de hoek”.
Een beetje besluiteloos volgt hij haar. Bertine werkt vandaag kennelijk niet. Misschien kunnen ze naar de Chinees gaan. Daar kan je op bijna elk moment van de dag eten.
Bertine bezit een rode Mini. Arnold ziet haar nylons vanonder de rok tevoorschijn kruipen. Haar benen bewegen met het bedienen der pedalen. Een ogenblik meent hij haar oude parfum op te snuiven. De Mini maakt flink herrie en schiet vanaf de parking de straat op.
“Wij gaan eerst eten en dan een stout filmpje pakken, Arnold. Weet je wat er draait ? Blue Movie! “
Hij sluit zijn ogen.