HOOFDSTUK IV
Huize Zwarthoed staat op z’n kop.
“Levenslang achter de tralies! Gewoon bij de kladden pakken en mee naar achteren! Wat is daar nou moeilijk aan?”
Een achterhaalde mening, want de rechtspraak in Nederland wordt juist steeds milder. De trend is om wangedrag te beschouwen als een gevolg van verkeerde maatschappelijke verhoudingen. Daders zijn ook slachtoffer en hun pro-deo advocaten zijn er als de kippen bij dit te bevestigen.
In Huis De Zon, dagverblijf voor gehandicapten, is een verpleger aangehouden. Hij zou met zijn handen aan Trudie gezeten op plekken waar dit allerminst is toegestaan. Ze heeft nauwkeurige beschrijvingen aangedragen.
“Natuurlijk die waaipaal met dat zieke sikje”, briest Pa Zwarthoed, “dat gemankeerde piepeltje van de sociale academie. Welke normale kerel gaat zich nou te buiten aan..”
Hij verkeert even in een dilemma.
“Aan zo’n weerloze meid. Ik breek hem zijn poten!”
Ze zitten met z’n tweeën aan de eettafel. De stoel van Trudie is onbezet. Midden in de woonkamer staan de agenten die de tijding hebben overgebracht.
“Mogen we haar kamer even zien?”
Arnold blijft beneden, met een van opluchting bonzend hart. Hij zag de agenten komen, ervan overtuigd dat ze voor hem kwamen.
Mevrouw De Zwaan rommelt in de keuken. Ze heeft een beetje gehuild vanwege de commotie. Toch is ze erin geslaagd een warme maaltijd te bereiden. Groentesoep, gebakken aardappels, kotelet met schroeiplekken, sperziebonen. Yoghurt toe. Ze dribbelt maar heen en weer, tot ergernis van Arnold.
Eenmaal thuis na zijn lange avond en nacht in de stad, gaat hij deze morgen weer naar het station van de spoorwegen. In de restauratie drinkt hij koffie, intussen nauwlettend rondkijkend of hij misschien wordt geschaduwd of dat de kluis in de gaten wordt gehouden. Tenslotte opent hij met bonkend hart het stalen deurtje en trekt de rugzak naar zich toe: een kwetsbaar moment.
Vooralsnog laat hij de Kreidler in de stalling staan. In de bus naar de polder zal niemand opkijken van een rugzak. In zijn kamer voert hij een korte inspectie uit. Louter briefjes van honderd Duitse Marken treft hij aan. Een leek kan zien dat het om gebruikte biljetten gaat, een gunstig teken. Arnold pakt de borduurlamp uit de vroegere hobbykamer van zijn moeder erbij om een paar biljetten onder het vergrootglas te bestuderen. De echtheid lijkt hem vrijwel zeker. Het tellen en rekenen stelt hij uit. Voor mevrouw De Zwaan arriveert, vertrekt hij naar Garage Zwarthoed en verbergt de rugzak achterin het magazijn. Niet gek dus, dat de komst van de agenten hem op de rand van paniek brengt.
Afkeurend gadegeslagen door de huishoudster eet hij zijn bord leeg en denkt aan zijn roof buit. Op de bovenverdieping klossen de schoenen van de agenten. De stem van Arnolds vader spreekt onverstaanbare woorden. De Rotterdamse Staander slaat plechtstatig half één. Even later vertrekken de agenten.
In weerwil van alle opwinding zet hij zich aan zijn huiswerk. Nog twee dagen en het examen is een feit. Nogmaals tracht hij balansen kloppend te krijgen en de congruentie van driehoeken te bewijzen.
In bed leest hij vijftig pagina’s uit Justine of de tegenspoed der deugdzaamheid van Markies De Sade. Dit uit het Frans vertaalde boek heeft hij opgegeven voor zijn Franse literatuurlijst. Razendsnel lezen en de essenties oppikken uit een tekst, is een onverwacht resultaat van zijn schoolopleiding. Hierna gaat hij liggen masturberen, denkend aan de ongelukkige hoofdpersoon. Het verhaal over jongedame Justine biedt mooie liberale theorieën, maar de genadeloze seks windt het meeste op. Iris past wat hem betreft wonderwel in dit beeld.
Tegen drie uur in de middag valt hij in slaap en is urenlang steendood. Een jongeman kan het maar druk hebben.
Tussen de leervakken door bladert hij in de krant. Steeds meer ouderen raken uit het lood, vooral in de steden. Hun noeste arbeid wordt door de jeugd belachelijk gemaakt. De jongeren hebben geen oorlog meegemaakt, dat is het. Nog een geluk dat de dienstplicht bestaat. Eigenlijk zou er ook een sociale dienstplicht ingevoerd moeten worden, zo luidt de mening van veel burgers. Dit zal jonge reltrappers wel manieren bijbrengen.
Hij leest ook, dat de Gemeenteraad van zijn eigen dorp overweegt een ringweg aan te leggen. Een bedrijventerrein valt hierbuiten. Hij voelt de hand van zijn vader. Bovendien ligger er plannen klaar voor de bouw van maar liefst tweehonderd woningen. Hieraan schijnt dringend behoefte te zijn om de overbevolking uit de hoofdstad op te vangen.
Het is een verhaal van alle tijden. De steden zwellen aan en barsten uit hun voegen. Ineens ontdekken de mensen het platteland. Met z’n allen rollen ze het weiland in.
In de vroege avond zit hij weer aan zijn schrijftafel. Uit de recorder snauwt de zanger van de band Guess Who. De song gaat over Amerikaanse dienstplichtigen die zich aan de oorlog in Vietnam onttrekken en in Canada onderduiken als deserteur. Goodbye American Bitch.
Het voert hem naar zijn eigen situatie, naar de gevolgen van zijn keuringsbezoek aan de kazerne. Misschien moet hij wel naar Suriname om orde op zaken te stellen. Deze voormalige slavenplantage wil onafhankelijk worden. Dit is tenminste het streven van de socialisten Den Uyl en Pronk plus een handvol Creoolse heethoofden. Het Zelfbeschikkingsrecht der Volkeren moet zegevieren en de laatste restanten van het kolonialisme uitgewist! Maar wat gaat ervan terechtkomen? En wie moet er dan naartoe om zijn leven te wagen? Toch zeker niet Jan Pronk met zijn slappe gezever over Westerse Schulden. Op welke school heeft die man eigenlijk gezeten?
Defensie stuurt een brief met de bevestiging van het keuringsgesprek. Arnold is ingedeeld bij de infanterie. Niet de goedkeuring maar de indeling ontstelt hem.
Bij de minkukels, de nageboorten, het kanonnenvlees.
Hij is niet op voorhand tegen legers of geweld. Zijn weerzin tegen dienstplicht wordt bovenal ingegeven door afkeer van meute en middelmaat. Zijn moeder heeft een te hoge factor standsbesef door haar babymelk gemengd. Vervuld van drift overweegt hij zich te melden als vrijwilliger, bij de commando’s, de mariniers, groene of rode baretten, het neusje van de zalm.
Als er toch gemoord moet worden, dan maar beter vakkundig.
Want zo werkt democratie: Hierin is de zaagselkop van Hans Hopeloos evenveel waard als het superbrein van Arnold Einstein.
Hij peutert een vers doosje sigaretten open, een straf mengsel van teer en nicotine. Tabak zit er ook in, anders krijg je de zaak niet in de brand. Hij steekt de sigaret aan met een lucifer. Zijn luxe aansteker blijft onvindbaar. Boosheid over de dienstplicht blijft zijn gedachten bepalen.
Mijn vader heeft het uitgelegd. Een behoorlijke stafkaart kon er daarginder op Sumatra niet vanaf. Je moest je maar zien te redden in de rimboe. En achteraf zaniken wanneer je er een paar had omgelegd.
Midden in de nacht ontwaakt hij. Inzichten komen zonder aankondiging.
Ik heb mijn Myon in De Tsarina verloren.
Beelden van een droom zweven door zijn heldere inval. Op een nat wegdek rijdt iemand aanhoudend heen en weer op een brommer. Het lijkt alleszins een jongen die dood is.
De school is een plaats waar het absolute en het vluchtige elkaar snijden. Je zit een beperkt aantal jaren in de schoolbank. Daarna is het voor eens en altijd afgelopen. Tegelijk zegt een verprutste schoolgang niet alles over wat daarna komt. Dat geniale mensen altijd hun weg vinden en zwakken het schip in gaan, staat niet op voorhand vast. Vooral in een platte volksdemocratie is het zaak bijdehand te zijn. Diploma’s dienen niet zelden tot etalagemateriaal.
De lokalen met hun leerkrachten en het plein met de fietsenstalling krijgen gaandeweg de betekenis die er altijd is geweest, maar niet per se onderkend: die van betrekkelijkheid.
Arnold reist met de bus naar de stad. Bij het station neemt hij een taxi naar het lokaal waar de examens voor deze eerste dag worden afgenomen.
Op de valreep van het uur U heeft Pa Zwarthoed een geschenk voor zijn zoon: een zakrekenaar van Texas Instruments, klein als een doosje haardlucifers. Het is een apparaat waarmee je bijkans je eigen sterfuur kan uitrekenen.
“Het is verboden dit te gebruiken”. Arnold heeft een aanval van rechtschapenheid.
“Reden om voorzichtig te zijn. Denk erom: alleen resultaten tellen. De rest is toneel”.
De plek is in een buitenwijk, meer precies in een kantoorgebouw. Wanneer hij aankomt, staan zijn meeste klasgenoten er al. Er hangt een sfeer van lichte opwinding en de bereidheid tot vriendschappen voor een week. Ook Arnold is nerveuzer dan hij wil toegeven. Gestart wordt met een vertaalopdracht uit het Frans. Hij kijkt rond en mist Gerben.
Het ritueel neemt meerdere dagen in beslag. Arnold ontdekt dat het examengebouw in de buurt staat van de plek waar Bertine werkt. Vanuit een raam in het lokaal kan je het gebouw zien. Het is kijken naar een andere wereld.
Hij werkt zich door een boekhoudkundig probleem. Een oplossing is eenvoudig wanneer je gaat schuiven met bepaalde posten. Hij laat het achterwege omdat duidelijk is dat dit als fraude uitgelegd kan worden en daarmee als fout aangerekend. Schijnheiligheid is de smeerolie van de economie.
Vroeg in de middag moet hij een opstel schrijven met als thema samenwerking. Arnold breit een aantal anekdoten aaneen die zijn vader heeft verteld over de Gemeenteraad. Het komt neer op alles behalve samenwerking. Om drie uur is hij klaar. Ieder gaat voor zich naar huis.
In Garage Zwarthoed kijkt niemand op van zijn komst. Het kantoortje is onbemand. Arnold neemt plaats aan het bureau en beantwoordt een telefoontje. Even later staat een bezorger voor zijn neus met een doos. Arnold brengt deze naar het magazijn en loopt tersluiks naar de plek waar hij de rugzak heeft verborgen. Hij neemt er een willekeurig biljet uit, sluit de tas en dekt deze af met een doos waarin een oud spatbord zit. In het kantoortje rinkelt de telefoon alweer.
Pa Zwarthoed komt terug. Een vader is blij en verrast wanneer hij zijn zoon aan het werk ziet.
“En? De calculator gebruikt?”
Arnold schudt zijn hoofd. Het risico betrapt en uitgesloten te worden, was hem te groot.
Hij blijft nog een kwartier en maakt een praatje in de werkplaats. Wie kan hem leren autorijden? Een deal is snel gemaakt. Voor twintig gulden per zaterdagmorgen kan hij terecht bij Johan, chef van de werkplaats. Ze beklinken de afspraak met een beker branderige koffie.
Hij loopt door naar de Boerenleenbank en vraagt naar de kassier, een partijgenoot van zijn vader. De man bestudeert zijn komst door dikke brillenglazen.
“Ben jij niet de zoon van?” Zo is het precies.
“Iemand wil mijn brommer kopen”.
De kassier wacht af. Verhalen krijgt hij de hele dag voorgeschoteld, met name van mensen die vervolgens om geld vragen.
“Hij is een hippie met alleen Duits geld”.
“Zo zo”.
Arnold haalt diep adem en legt het meegebrachte bankbiljet op de balie.
“Ik wil weten of het echt is”.
“Een Duitse hippie met geld? Heeft zeker een overval gepleegd, ha, ha! “.
Bijna achteloos pakt de man het bankbiljet en betast het tussen zijn geoefende vingers. Een apparaat waaruit een blauw schijnsel kwam, geeft nader uitsluitsel.
“Helemaal in orde. Doe je de groeten aan je vader?”
In de ouderlijke woning is het stil. Pa Zwarthoed is naar zijn bedrijf. Mevrouw De Zwaan zal pas in de middag komen. Trudie verblijft in De Zon. Arnold gaat in zijn kamer zitten en bestudeert opvattingen over de economie, in het besef te beschikken over een ongekende vracht harde valuta. Dominant is de zogenaamde markteconomie, vraag en aanbod, onder een bepaalde mate van overheidsbemoeienis. Private ondernemers kunnen vrijelijk hun gang gaan, mits ze zich aan regels houden. Deze richting wordt betwist door een andere manier om economie te bedrijven. Dit is de zogenoemde Geleide Economie, waar het Oostblok mee te maken heeft. Hier is iedereen in dienst van de Staat en moet produceren wat en hoeveel deze voorschrijft. Alleen al aan de kwaliteitsverschillen zie je welk systeem beter is. Niemand in het Westen koopt een Russische auto en achter het IJzeren Gordijn krijgt niemand de kans een auto uit het Westen te kopen. Gooi de grens open en er is daarginder nog slechts een Instortende Economie.
Monteur Johan heeft een aparte stijl van lesgeven. Nog vóór Arnold in de aftandse auto mag stappen, snauwt hij zijn leerling toe.
“Onthoud, dat je een ezel bent. Je weet niets en moet alles leren. Je doet wat ik zeg, anders kun je opkrassen”. Duidelijker kan het niet.
Na drie uur zijn ze beiden uitgeput. Arnold van het sturen en schakelen, de chef van het blaffen en corrigeren. Hierna is er opnieuw koffie in Garage Zwarthoed en meteen een aanvraagformulier voor het rijexamen. Normaal duurt het afhandelen van een aanvraag zeker drie maanden. Arnolds vader heeft evenwel een kennis bij het CBR, een machtige organisatie in Autoland. Kennis is niets, kennissen moet je hebben.
Ze komen overeen voortaan iedere zaterdagmorgen op deze manier te besteden.
Soms gaan de dingen angstwekkend volgens verwachting. De schriftelijke examens, afgenomen in een gymzaal in de buurt van Bertines flat, worden voor Arnold zo’n succes dat hij bijna vergeet dat er nog een mondeling vervolg aankomt.
De klas begint uiteen te vallen. Nieuwe perspectieven luiden de komende situatie in. Wie naar de populaire sociale academie gaat, klontert al bijeen. Verrassend is, dat hier meer wordt gekozen voor de studierichting personeelswerk dan voor cultureel. In het kleinsteedse is het besef van werkelijkheid minder aangetast dan in Amsterdam.
Zaterdagavond. Tussen zeven en negen slaapt hij, zwaar en diep, bovenop de dekens. Hij ontwaakt bij een regelmatig, slepend geluid. De volle spoel van zijn bandrecorder maalt voort tot het einde der elektrische tijden. Een grapje van Trudie. Ze zit aan zijn schrijftafel en heeft een houten sigarendoos geopend. De inhoud, zwart-witte naaktfoto’s uit Parijs, liggen voor haar uitgespreid. Zodra Arnold overeind komt, maakt ze zich heupwiegend uit de voeten.
Met de bus vertrekt hij naar de stad. Op de kade is een halte. Vandaar loopt hij rechtstreeks naar De Zwarte Beer. Roerloos zit hij een kwartier aan de bar. Er is niemand die hij kent.
De geluidsinstallatie brengt de laatste hit van The Golden Earring, een even middelmatige als hardnekkige Hollandse popgroep. De heren trekken geregeld door het land, vergezeld van een flinke lading groupies: meiden die soms een gitaar of een ongeboren kindje mogen dragen.
De barkeeper haalt de plaat vroegtijdig van de draaitafel. Hij geeft de voorkeur aan Focus, de jammerlijke opvolger van Brainbox. Arnold hoort het aan. Het gitaarwerk van Jan Akkerman is onverminderd goed, maar het domme gejodel van Thijs van Leer verpest veel.
Vaag bevangt hem de notie, dat er een verschil bestaat tussen iemand die elke dag in een kroeg rondhangt en iemand die er na gedane arbeid een bezoek brengt. Twee maanden eerder zou hem niets zijn opgevallen in de Zwarte Beer. Nu voelt hij vervreemding.
Tegen de zijmuur van de uitgaansgelegenheid groeit langzaamaan een berg fietsen. Binnen worden de mensen tegen elkaar geperst. De muziek verslechtert met het kwartier: zelfs de trommeltjes van Massada krijgen een kans.
Kunnen die lui geen echte instrumenten betalen?
Twee koppen koffie later verlaat hij het pand, de bluesboys achter zich latend. En de Kaasbouters. Dit zijn lokale langharige jongeren die naar goed voorbeeld van hun soortgenoten in de hoofdstad, onhaalbare plannen lanceren. Ze gaan langs de huisdeuren om de burgers over te halen hun geld aan het noodlijdende volk van Bangladesh te schenken. De burgers kopen liever een Opel Kadett.
De winkelstraat is op meerdere plaatsen opgebroken. Boven verlaten zandputten zweeft gaslucht. Arnold beent door een steeg en vervolgt de route via een andere straat met winkels. Plotseling staat hij voor de ingang van Doublecross. Vooruit maar.
Een ontzaglijke herrie spoelt hem zowat weer de straat op. Doorheen het gedreun van The Velvet Underground klaagt de suïcidale stem van Nico. Haar Germaanse accent toont een depressie, diep als een oceaantrog.
De zwarte ruimte wordt min of meer zichtbaar gemaakt met een reeks plafondspots. Tegen een zijwand spelen lichtbeelden, projecties van druipende olie in primaire kleuren. Het is alsof zicht wordt geboden op het brein van een buitenaards wezen. Groepjes bezoekers zitten op de kubussen. Hun gezichten zijn scherp, hun gestalten mager. Het lijken wel allemaal popartiesten, kunstenaars, revolutionairen en profeten. Ook hier ziet Arnold geen bekenden.
Hij haalt diep adem en baant zich een weg naar de tap. De barman van de vorige keer heeft dienst. Arnold bestelt een glas thee, wacht tot hem dit wordt toegeschoven en zoekt een plek op het pluche tegen de zijwand. Hij staart het halfduister in en hoort hoe een plaat van Redbone wordt opgezet. De stereogeluiden vliegen heen en weer: Marie Marie Marie ‘La Voodoo Veau, She’lI put a spell on you.
Joost mag weten wat daarginder aan de hand is.
Over een maand beschik ik over mijn einddiploma. Dan moet ik het leger in.
Hij laat zijn gedachten gaan over deze situatie. Als hij nu eens een tijdje van de aardbodem verdwijnt en onderduikt, zal dan werkelijk de marechaussee verschijnen om hem op te halen?
Wat maakt het uit, die ene soldaat meer of minder?
Het wordt onderhand tijd erover na te denken, de gevolgen van iedere stap proberen te overzien. Er moeten toch wegen bestaan om aan het zandhazenbestaan te ontkomen.
Defensie selecteert de meest capabele jongeren om hen zo nodig de dood in te sturen, terwijl ze natuurlijk juist de kneuzen moeten inzetten: invaliden, gestoorden, junks, criminelen, boerenlullen en bejaarden met een looprek. In een land dat met zekerheid elke militaire confrontatie verliest.
Iemand strijkt naast hem neer als een gier langszij een kadaver. De vrouw gluurt nadrukkelijk naar hem, schuift een halve meter zijn kant op en buigt naar hem toe. Verdomd, het is Jenny, de vriendin van Vincent! Ze ziet er bepaald aantrekkelijk uit.
Voor hij iets kan vragen, houdt zij hem een pakje sigaretten onder de neus. Vuur komt uit een aansteker die verborgen blijft in haar handpalm. Inderdaad, het is Jenny. Zij geurt naar een muskus houdend parfum.
“Hé, ben jij niet de beroemde Arnold?”
Arnold verstaat de vraag ondanks de harde muziek. Veel zin in dit soort gesprekken heeft hij niet.
Hij kijkt opzij en roept: “Jenny! Waar is Vincent, ben je alleen?”
Er bestaan gebaren die evenveel uitdrukken als twintig bladzijden tekst. Jenny maakt duidelijk dat Vincent geen enkele belemmering behoeft te zijn voor hun onderonsje.
“Kan ik in dat geval bij je slapen, vannacht?”
Het scheelt weinig, of hij barst in lachen uit. Wat is er voor nodig om iemand te verjagen en voorgoed van je te vervreemden?
Maar Jenny neemt hem aandachtig op. Ze tuit haar lippen en knikt tamelijk onverschillig.
“We zullen zien”.
Met een tientje van Arnold gaat ze drank halen aan de bar. Een gin tonic en voor hem nog een glas thee. Hij kijkt haar in de rug en voelt aandrang om te vluchten.
Daar is ze alweer, voorzien van de bestelling. Het wisselgeld legt ze in zijn hand.
“Waarom heb jij geen lang haar, zoals iedereen?”
“O, dat”.
Hij denkt even na en wacht op een adempauze van Rod Stewart die het gitaargeweld van Jeff Beck mag begeleiden met zijn krakerige stem.
“Ik zit graag bij de kapper. Dat is omdat ik eigenlijk homo ben”.
Zijn antwoord bevalt haar wel. Ze drinken hun glazen leeg, kijken rond en wisselen een paar algemeenheden uit. Arnold loopt naar de wc, min of meer in de hoop dat Jenny bij zijn terugkeer vertrokken zal zijn.
De toiletpot is er verschrikkelijk aan toe. Het lijkt wel of iemand hier met een bunsenbrander tekeer is gegaan. Zijn blik blijft rusten op een tekst, in de muur gekerfd met een scherp voorwerp.
If you want a cold surprise, pull the chain before you rise.
Het verlichtingspeertje hangt aan losse draden. Het lijkt wel een dodencel.
Toch blijft hij staan tot zijn blaas helemaal leeg is.
Jenny is nog aanwezig, maar bereidt zich voor te vertrekken.
“Nou, kom je nog mee?”
Een beetje onzeker trekt Arnold zijn jas aan. Hij beseft dat hij ook kan blijven, dat hiermee het probleem Jenny vanzelf zal verdwijnen. Tegelijk is dit juist, wat hij niet wil. Op straat vraagt hij plotseling: “Het is toch niet boven De Tsarina?”
Ze beschikt over een fiets, een zwarte Gazelle. Nadat ze het rijwiel heeft bevrijd van een solide kettingslot, zwaaien ze de stad in. Hij zit op de bagagedrager en heeft geen zeggenschap over richting of snelheid. Er is nog volop daglicht, al wijst de klok half tien.
Natuurlijk woont Jenny niet boven De Tsarina. Ze rijden er gewoon langs. Na de spoortunnel en Arnolds schoolgebouw wordt de stad wijds. Ze passeren vrijstaande huizen waarin tv wordt gekeken. Het wegdek is een beetje ribbelig, waardoor Arnold trillingen voelt en een erectie krijgt. Hij biedt aan van positie te wisselen, maar Jenny geeft geen krimp. Langzaam maar zeker bereiken ze het kunstenaarsdorp waar Jenny zegt te wonen.
Achter een metalen hek doemen de contouren op van een groot woonhuis. Ze stappen van de fiets, Arnold met een gevoel van verlossing vanwege de krampachtige zithouding.
“Waar zijn we hier?”
“De Eeuwige Laan. Nooit geweest?”
Hier is ruimte en overvloedige duisternis. Hij voelt zich een beetje onbestemd. Zijn aanvankelijke bravoure over de gang van zaken is danig ingezakt.
Ze betreden de villa via de garage. Hier staat een zilverkleurige auto te fonkelen. Verder is het opmerkelijk schoon en vrij van rommel.
“Mooie wagen. Van wie?”
“Van mijn vader natuurlijk. Denk je dat ik miljonair ben?”
Ze lacht hoog en kort.
“Kom je?”
“Mijn vader heeft een garagebedrijf”. Het klinkt alsof hij een identiteit zoekt.
Achter haar aan liep hij verder. Waar in vredesnaam is hij beland? Waarom heeft ze hem meegebracht, opgepikt in het konijnenhol Doublecross?
Een ogenblik vreest hij de confrontatie met Vincent.
Het interieur is gewoner dan je van buiten af zou vermoeden. Geen dure schilderijen of glimmende vleugel. De gordijnen zijn zelfs tamelijk burgerlijk. Op een kastje dat het midden houdt tussen oud en antiek staat een fles goedkope wijn. In een verloren hoek hangt dan toch nog een merkwaardige tekening, slordig ingelijst.
Arnold gaat ervoor staan en laat zich uitleggen dat het een Lucebert betreft. COBRA, zo heet de kunstrichting uit de jaren 50. De kunstenaar woont gewoon in het dorp.
“Trudie tekent ook op die manier”, merkt Arnold verwonderd op, “ze maakt collages”.
“Wie is Trudie?”
Wat hij ook gaat zeggen, het zal altijd klinken als Niemand, dat begrijpt hij dadelijk.
“Trudie is mijn zusje”.
Toch is hij tevreden gewoon de waarheid te hebben gezegd.
Hierna gaat het gesprek over zaken en plannen, de examens waarvan het schriftelijk deel erop zit, over studeren en relaties. Arnold krijgt vagelijk de indruk dat hem de maat wordt gemeten. Welk doel dit kan dienen, blijft duister. Hij vertelt over zijn ideeën voor Garage Zwarthoed. Tegelijk proeft hij het risico zijn hand te overspelen, meer te beweren dan hij kan waarmaken. Er is ook van alles dat hij overslaat en mijdt. Zoals het geknoei met brommers, de naderende dienstplicht en hoe hij een einde aan zijn relatie met Bertine heeft gemaakt. Je vraagt je soms af waartoe gesprekken dienen.
Het maakt hem bewust van zijn situatie, van mogelijkheden en keuzen die voor de deur staan. Het is geen avond om verliefd te worden en de kans op seks is nul.
Hij opent zijn mond om een vraag te stellen wanneer hij op de glastafel voor het bankstel plotseling zijn aansteker ziet staan.
Godallemachtig! Mijn Myon!
Zonder na te denken neemt hij de aansteker in zijn hand: Click. Click.
“Hoe kom je hieraan?”
“Van Vincent. Heeft hij meegebracht”.
Het enige wat Arnold wil, is de aansteker bij zich steken.
“En waar heeft Vincent hem vandaan?”
“Je mag hem best hebben”.
“Hij is al van mij”.
Het klinkt zelfs als een fout.
“Toe maar”.
De fout is geregistreerd. Er valt een stilte.
“Zullen we morgen verder praten? Het is laat, ik ben moe”.
Het liefst springt hij met een woeste schreeuw dwars door een raam naar buiten. Volkomen onnodig heeft hij prijsgegeven waar hij is geweest: in De Tsarina, meer precies op de bovenetage. En een volgende schok is in aantocht. Bij het verlaten van de woonkamer valt zijn oog op een enveloppe de hij eerder over het hoofd zag. In het voorbijgaan leest hij de naam, de achternaam van wie hier woont: B. Filarski. Onmiddellijk weet hij wie dit is: Barry, de geile huisbaas van Iris; Barry, eigenaar van De Tsarina. Het lijkt hem ineens waarschijnlijk dat dit ook de man is die in De Tsarina van de trap stuiterde.
Ik stapte over hem heen zonder te kijken.
Arnold krijgt het gevoel in een film van Hitchcock te zijn beland.
Ze slapen apart. Hierover laat Jenny geen misverstand bestaan. Het is bovendien een groot huis met voldoende ruimte voor een logé. Zij wil nog douchen. Arnold drinkt in de keuken een glas appelsap leeg. Hij wil eigenlijk weg, ontsnappen aan Jenny en haar vader Barry. Tegelijk is een plotseling vertrek moeilijk uit te leggen en ontbreekt het hem aan vervoer.
“Ben je zover?”
Ze toont hem zijn kamer, het eenpersoonsbed in een sober vertrek. Lichten worden één voor één uitgeschakeld. Arnold ligt met geopende ogen onder een vers laken.