Monkwise

columns verhalen fotografie

BLINDGANGER, Hoofdstuk XIV

| Geen reacties

Leent detentie zich voor rustig nadenken? Aan de telefoon doet Pa Zwarthoed uitgebreid beklag van zijn bevindingen. In het cellenblok is aanhoudend rumoer. Een vrouw die kinderkleding heeft gestolen, huilt hartverscheurend. Een groep opgepakte zigeuners verstaat geen enkele taal, maar kakelt de stukken uit het beton. Een schlemiel heeft een willekeurige voorbijganger geslagen. Eenmaal opgepakt, schreeuwt hij dat hij burgemeester is. Advocaten komen en gaan. Agenten spelen tafeltennis op een betegelde vloer. Slaande deuren van staal zorgen eveneens voor hinder. In de cel van Pa Zwarthoed hangt een stotterende TL lichtbalk. De starter gonst als een hommel. Geen reparateur laat zich zien. Arnold hoort het aan, denkt aan zijn eigen tijd in de cel en vindt het kattengejank.

In het dorp van de wethouder verrichten roddels hun werk feilloos. De Raad, geconfronteerd met de eigen handtekeningen onder het aankoopcontract van de garage, uit twijfels over integriteit en belangenverstrengeling, zwartwerken (de werkster) en financieel wanbeleid. Zijn eigen partij dreigt hem te laten vallen, al is het omdat hun collega tegen verhoging van de rioolbelasting heeft gestemd. Binnen een etmaal ziet de wereld er anders uit.
Arnold onderbreekt zijn vader.
“Wat is er nu precies aan de hand?”
Sommige vogels leggen vroeg in het jaar hun eieren. Dit is mooi, maar verderop in het seizoen beginnen ze opnieuw. Zo heeft de natuur het niet bedoeld.
“Ach. Het is mooi geweest. Bovendien willen Birgit en ik trouwen”.
Het is nogal een mededeling om telefonisch door te geven.
“Dan mag u haar wel eens aan mij voorstellen”.
Er schiet hem nog iets te binnen.
“Kan ik meteen Jenny meebrengen: All in the Family”. Dit is een ironische Amerikaanse tv serie.
Pa Zwarthoed lacht een beetje schaapachtig. Arnold hoort het en het irriteert hem geweldig. Instinctief toont hij een keer zijn serieuze gezicht.
“Papa, ik weet niet wat ik moet vinden. Er is iets, maar ik weet niet wat het is”.
Pas na afloop van het telefoontje begrijpt hij, dat zijn vader vrij is en vanuit zijn huis belt.

Op het terrein van de garage wordt een speelfilm in omgekeerde volgorde afgedraaid. Opleggers brengen de meegenomen personenwagens terug. Zeven stuks rollen van de stalen karkassen. Ze worden netjes in visgraatopstelling herplaatst. De bordjes OCCASION steken nog achter het voorruit. De pers, nadrukkelijk present bij de inbeslagname, is nergens te bekennen. Onschuld heeft geen nieuwswaarde.
De oplevering van de papierwinkel verloopt aanzienlijk trager. Pas na ellenlange telefoongesprekken komen een paar dozen beschikbaar. Mappen zijn leeggehaald, bankafschriften van verschillende jaargangen dooreen gehaald. Hier en daar is er op geschreven. Een voortvarende klerk heeft uitroeptekens geplaatst met een zeer fijn potlood. Nog een geluk dat de echt frauduleuze zaken voortijdig zijn gered. Bedrijfsschade is hoe dan ook een feit. Klanten zullen wegblijven, personeel moet omzien naar ander werk. Misdaad loont, maar soms iets minder.
Arnold neemt intrek in het kantoortje van de garage om zijn vader te helpen. Het ordenen verloopt langzaam. Een ambtenaar komt persoonlijk langs om een gepeperde belastingaanslag te overhandigen. Hij heeft er het hele weekeinde aan gewerkt, laat hij weten. Voor ontvangst moet je tekenen. Financieel is Pa Zwarthoed tamelijk de sigaar.
Toch heeft de chef van Bertines advocatenkantoor het juist gezien: Wat is geld helemaal?

“En nu?”
De hamvraag van alle tijden. Lenin, leider van de Russische Revolutie, schreef niet voor niets een pamflet met de titel Wat Te Doen? Arnold zet zich schrap.
“Ik denk dat het over Birgit gaat?”
Pa Zwarthoed kijkt minzaam.
“Min of meer”.
Arnold heeft huiswerk gemaakt. Birgit heeft een handel in oude spullen.
“U wilt antiquair worden zonder verstand van zaken”.
“Kan het iets minder brutaal, Arnold? Ik heb ook een leven”.
Pa Zwarthoed reageert een beetje aangebrand, maar is vooral verbaasd. Kinderen denken dat ouders tot in eeuwigen dage hun dienstboden zijn.
“Birgit heeft inderdaad een antiekzaak. Ik kan andere dingen”.
Arnold voelt dat hij te ver gaat, maar dit belet hem niet een volgende onbeschaamde vraag te stellen. Pa Zwarthoed kan het niet weten, maar het is de opmaat naar een hypothese.
“Waar en wanneer heeft u Birgit eigenlijk ontmoet?”
“Wat gaat jou dat aan?”
Niets natuurlijk.
“Vindt u het niet toevallig, dat Jenny mij in dezelfde periode heeft opgezocht waar Birgit met u omgaat?”
Arnolds vader kijkt verbaasd. Het is hem kennelijk niet opgevallen. Hormonen hebben de neiging de mensen onvoorzichtig te maken, zelfs een beetje dom.
“Ik weet niet waar je op aanstuurt. Het zal inderdaad neerkomen op toeval. Heb je weer een wilde theorie ontwikkelt?”
Arnold loopt naar de kast. Heeft hij nu iets van belang gehoord of niet? Hij pakt een fles witte wijn en schroeft deze open. Op zich is een schroefdop een teken van ondermaatse kwaliteit, want goede wijn behoort gekurkt te zijn. Het duurt te lang voor hij antwoordt. De gedachten van zijn vader zijn allang ergens anders.
“Nu de garage wordt verkocht, komt het erfdeel van je moeder vrij. Het lijkt me goed hiermee je huis hypotheekvrij te maken”.

Hij staat tussen de kastanjebomen als zijn vaders auto de weg opdraait. Geruime tijd blijft hij staan. De wind strijkt door de boomkruinen. Een paar kastanjes bonzen in het gras. Binnen gaat de telefoon. Hij draaft erheen en rukt de hoorn van het toestel.
“Arnold”.
“Met Jenny. Wat klink je boos”.
Of hij zin heeft om een hapje te eten in De Pilaren. Arnold voelt weinig behoefte om de deur uit te gaan.
Liever dan aan een gevulde tafel zitten, wil hij Jenny de mantel uitvegen of verrot slaan. Eigenlijk aarzelt hij omreden van zijn vader. Hij wil de aankomende familierelatie niet op voorhand verpesten. Hiervoor is een tweede, vileine, reden. De toezegging van Pa Zwarthoed over het afbetalen van de hypotheek op zijn huis. Zonder tentakels van de Bank ben je een stuk onafhankelijker.
“Ja. Zie je daar over een half uur”.
Hij smijt de hoorn neer. In de woonkamer ruikt het nog naar zijn vader, een mengsel van aftershave en een te lang gedragen trui. Een typische vaderlucht waaraan een kind gehecht kan raken.

Het duurt even voor hij het kunstenaarsdorp bereikt. Meer dan drie kilometer drukt hij op hinderlijke wijze een Duitse toerist voor zich uit en maakt het deze vervolgens onmogelijk een vrijkomende parkeerplek in te nemen. De hele weg kankert hij luidkeels op de situatie.

In De Pilaren is het druk. Kunstenaars van gevorderde leeftijd zitten bijeen aan hun stamtafel. Hoe gaat het in de kunst? Je kent mensen. Daar begint alles mee. Je schrijft een gedichtenbundel of schildert een serie doeken. Anderen bepalen of je iets hebt gepresteerd. Als dit zo mag zijn, krijg je een naam en mag je in De Pilaren aan de stamtafel zitten. Ook al raak je daarna het spoor volkomen bijster, een naam in de kunst blijft in het kunstenaarsdorp altijd bestaan.
De muziek staat op een bescheiden niveau. De bezoekers maken van zichzelf voldoende lawaai. Obers snellen heen en weer met glaswerk en asbakken, een dienblad met saté van de haas, gehaktballetjes in ketjap. dikke patatten erbij. Geuren zwieren rond als in een tekenfilm.
Jenny zit achterin de zaak. In afwachting van de gereserveerde tijd, deelt ze een tafeltje met studenten, maar mengt zich slechts zijdelings in hun gesprek. In de tijdsflits dat Arnold haar opmerkt, ligt een schat aan gegevens opgeslagen.
Bijvoorbeeld dat Jenny iets van plan is. Ze heeft duidelijk nagedacht over haar kleding en daarmee over het belang van de ontmoeting. Ze draagt een wijnrode jurk van dunne velours, om de hals een kettinkje met eenvoudige zwart-witte blokjes. Haar rechterbeen, wiebelend over haar linker, toont een zwarte nylonkous en een hakschoentje in dezelfde kleur. Ergens in de zaak ruikt het naar hond.
Ik moet rechercheur worden, ik weet meteen hoe de vlag erbij hangt. Ik heb geen voorkeuren. Ik grijp iedereen die ervoor in aanmerking komt.
“Dag Jenny, je ziet er prachtig uit!”
Wie heeft gedacht dat Arnold van wal zal steken met verwijten en dreigementen, heeft het mis.
“Daar ben je eindelijk. Ik dacht al”.
Ze wisselen een kusje, van Arnolds kant vooral bedoel om de aanzittende studenten duidelijkheid te verschaffen. Zij kijken en luisteren mee. Arnold kan er moeilijk omheen. Jenny staat op.
“Even mijn handen wassen”.
Arnold bezet haar lege stoel. Hij kijkt de studenten onvervaard in het gezicht. Hij plaatst zijn nieuwe attachékoffer, zwart kunstleder met cijfersloten, nadrukkelijk op tafel. De studenten kijken elkaar meesmuilend aan.
“Kijk aan, Josef Luns is gearriveerd”.
Luns. Heel lang minister van buitenlandse zaken en later secretaris generaal van de NAVO. Een flamboyante man met in feite gematigde standpunten, gehaat door links Nederland. Ondank is ’s werelds loon. Zo gaan die dingen en waarom ook niet.
Arnold schraapt zijn keel. Hij snapt heel goed, dat de jongens zich illusies hebben gemaakt over de aanwezigheid van een mooie jonge vrouw.
“Slepen jullie nog altijd een pukkel mee naar de Academie?”
Een pukkel is een canvas draagtas, populair op middelbare scholen. Je kan er de namen van popgroepen of je vriendin op schrijven. Het ding ziet er vooral onvolwassen uit. Studenten worden getraind op verbale vaardigheden. Het belachelijk maken van anderen is hiervan een belangrijk onderdeel. Zij verwerven later namelijk vaak goede posities en de basis van macht ligt niet in geld, maar in taal.
“Let op, we hebben een reactionair in ons midden”.
Arnold werpt een blik op zichzelf. Hij draagt een blauwgroen corduroy jasje en dito broek. Een wit T-shirt eronder. Stevige laarzen, geschikt om een flinke schop uit te delen, mocht het nodig worden. Hij dempt zijn stem.
“Om je de waarheid te zeggen: ik heb net anderhalf jaar gezeten wegens geweldpleging”.
Hij wenkt de ober en laat dit gebaar vergezeld gaan van een korte schreeuw. Als je mensen wilt intimideren, moet je dadelijk op een succesje kunnen bogen. De ober meldt zich. Hij denkt wellicht de hele tafel te kunnen bedienen.
“U wenst?”
“Ik wil graag een modaal flesje Medoc, twee glazen en een verse asbak”.
Hij ziet dat de ober zijn hoofd schudt en wil doorlopen.
“Barry laat u groeten. Ik dank u beleefd”.
De ober gaat alsnog schrijven. De studenten blijven zitten, maar ze lachen niet meer.
Arnold wacht tot ze weer onder elkaar zijn.
“Enig idee wat je allemaal moet doen om in de cel te belanden? Nee natuurlijk. Onnozelaars als jullie leven in een luchtbel van veiligheid en eigenwaan. En maar sociologische onzin citeren uit dikke boeken die in het buitenland zijn geschreven”.
Er valt een stilte die aanhoudt tot Jenny terugkeert. Een vrije stoel is nergens te bekennen.
Arnold staat voor haar op, pakt zijn koffertje en gaat vlak tegen een student aan staan, een jongen met een rood gezicht. Hij buigt zich naar de rechter oorschelp van het hoofd en voelt de lichaamswarmte van de ander. Hij spreekt op bijna zachte toon. Dan luisteren de mensen beter.
“Let op! Ik betaal jullie rekening. In ruil daarvoor stappen jullie meteen op. Mijn aanbod duurt twee minuten”.
“En als we blijven?”
Met Jenny erbij vatten de heren weer moed. Ze denken dat Arnold zal inbinden.
“Dan bijt ik een stuk uit je oor en ik sla je maat een bloedneus. Wegens belediging van mijn mooie vriendin”.
De jongens horen hem aan. Wegkomen met gratis consumpties is aantrekkelijker dan onmin met een proleet. Studenten beschouwen fysiek geweld als minderwaardig, meer iets voor de lagere regionen van de bevolking.
De ober maakt intussen de tafel min of meer schoon en zet de wijnfles neer. Verder komt er een schone asbak en een verse kaars. Ze kunnen het wel, de obers van De Pilaren.
“Wel heren, wat is de uitslag van uw referendum?”
Zonder te antwoorden staan de studenten op. Een van hen knipt met zijn vingers de ober naderbij. Zijn blik glijdt langs Arnold zonder oogcontact. Gezichtsverlies is een onderschatte factor in een calvinistisch land.
“Hij betaalt”.
De ober aarzelt. Het overnemen van rekeningen is geen alledaags verschijnsel.
“U neemt de rekening van de jongelui over?”
Arnold rekt het antwoord.
“Hoeveel is het eigenlijk?”
“Even zien. Eén en twintig”.
“Goeie genade! Op voorwaarde dat ze de rest van de avond wegblijven”.
“Dat heb ik niet in de hand”.
“Maar de heren wel. Of hoe zit dat?”
De situatie duurt Arnold te lang en de studenten begrijpen het.
“Ja, wij gaan weg”.
“Nee, wij blijven weg. Dat wil ik horen en anders gaat het feest niet door”.
“We komen een andere keer terug en hopen dan van jouw aanwezigheid verschoond te blijven”.
“Dat vroeg ik niet. Ober, u mag met de heren zelf afrekenen”.
Arnold trekt snel een vrijgekomen stoel naar zich toe en neemt plaats. De zitting is nog warm.

Eigenhandig schenkt hij de glazen in. Ergens voelt hij een grens te hebben overschreden. Slechts de gedachte, dat Jenny de voorgaande gang van zaken niet meemaakte en dus niet weet wat er allemaal is gezegd, stelt hem een beetje gerust. Toch is het zaak, het initiatief te behouden.
“Jenny, wat is volgens jou het belangrijkste in het leven?”
Ze kijken elkaar aan, in korte momenten. De ogen zijn nu eenmaal de belangrijkste zintuigen en daarmee vensters op de geheimen van de mens.
“Liefde?”
Het klinkt half vragend, alsof ze zoekt naar het gewenste antwoord.
“Onlangs noemde je het woord vertrouwen”.
Er staat een lege stoel bij hun tafeltje. Arnold heft zijn glas. Jenny geeft toe, maar wie zal weten om welke reden?
“Goed. Op het vertrouwen”.
“Dus voortaan niet zomaar mijn huis binnenvallen. En daar een bed slopen om te zoeken naar. Ja, naar wat eigenlijk?”
“Ha, ha”.
Het klinkt tussen betrapt en verveeld, alsof ze het heeft zien aankomen. Arnold laat zich niet wegzetten.
“Laat ik het anders zeggen. Als je me nog eens zoiets flikt, breek ik je benen”.
“Toe maar. Op mijn gezondheid dan maar”.
“Niet vanwege het bed, maar omdat je mij kennelijk niet vertrouwt. Meer dan dat: omdat je mijn zus de stuipen op het lijf jaagt. Waag dat niet nog eens”.
“Je zus moet me gewoon niet. Ze schreeuwde de boel bij elkaar. Weggaan leek me het beste”.
“Onlangs in de Studio heb ik gezegd dat we quitte staan. Je staat nu bij me in het krijt”.
“Jezus, ik dacht dat we een gezellig avondje zouden hebben”.
Toch blijft ze zitten. Ze zal hebben vermoed dat de ontmoeting niet van een leien dakje kan gaan.
“Eten we iets?”
Zijn gedachten schieten al naar eetadressen in de stad voor het geval Jenny liever opbreekt.
“Ons tafeltje komt vrij”.
Jenny heeft het goed gezien. Begrijpelijk, want ze is erin geslaagd een plek aan het raam te reserveren. De ober komt hen halen en kan meteen noteren dat er saté van de haas wordt besteld. Arnold ziet vooral uit naar de patatten. Hun tafeltje blijft leeg achter. De studenten laten zich niet meer zien.

“Jenny. Ik heb iets meegebracht”.
Arnold pakte de platte koffer, klikt de sloten open. De klep beneemt haar het zicht op de inhoud.
“Alsjeblieft”.
Hij staat op en loopt naar haar toe. Op deze manier blijven tafel en koffertje tussen hen in staan.
“Een roos?!”
Jenny bloost. Verreweg de meeste vrouwen hebben een romantische inslag. De rode roos is een cliché van jewelste, maar net als een doos chocolaatjes werkt ze feilloos.
“Dank je”.
Ze komt heel licht overeind, misschien een paar centimeter. De beweging zet niet door. Jenny schuift haar stoel een stukje dichter naar de tafel. Ze werpt hem een peilende blik toe.
“Ben ik niet te oud voor je?”
Dat krijg je ervan wanneer je rozen gaat aanbieden.
“Ik val niet uitsluitend op jonge meisjes”.
Hoeveel waarde er in grappen zit, wordt veel te weinig onderkend.
“Het mag best. Als je eindelijk bij ons komt werken”.
“In dat verband”.
Arnold heeft nagedacht over zijn toekomst, meer precies over het uitstellen hiervan. Hij draait
het platte koffertje naar Jenny toe, heel even maar.
“Ik heb gezien dat je banksaldo te wensen overlaat”.
Hij let scherp op de lichaamstaal van zijn gespreksgenoot. Ook dit komt in zijn lessen PR aan de orde.
“Jezus, wat is dit!? Doe het weg, we zitten in een café!”
In haar gezichtsuitdrukking gebeurt van alles. Het is duidelijk dat er codes worden doorbroken. Arnold sluit het deksel en klikt meteen het cijferslotje dicht. Veel stelt dit mechaniek niet voor. Met een simpele beitel kan je de boel desgewenst gemakkelijk openkrikken. Hij zeilt terug naar zijn stoel.
“Ik zal je even bijpraten. Je weet allang dat ik geen ervaring heb met fotograferen, laat staan met filmen”.
Jenny zal onraad bespeuren. Ze wil hem onderbreken, maar krijgt daartoe geen kans.
“Daar zit voor mij dus geen toekomst in. En de Studio zal er evenmin veel aan hebben”.
Arnold is wat ze op straat een linkmichel noemen. Hij heeft voor zichzelf al uitgemaakt geen onderdeel van Jenny’s porno-industrietje te willen uitmaken. Liever houdt hij de handen vrij zolang het kan.
Jenny wacht af. Je kan merken dat ze vaker een soortgelijk gesprek heeft gevoerd. Ondanks de teleurstelling of tenminste verwarring van het moment snapt ze heel goed dat iemand die komt aanzetten met een pak bankbiljetten een bijpassend voorstel heeft.
“Ik heb gezien dat je verstand hebt van kunst. Mijn gedachte is, dat je wat schilderijen koopt om in mijn nieuwe huis op te hangen”.
“Daarvoor kan je ook naar een galerie. Kunst is sterk gebonden aan persoonlijke smaak”.
Het mag professioneel klinken, je kan er ook afstand in lezen, de wil om ergens buiten te blijven. En misschien verwachtte Jenny een heel ander voorstel over het getoonde geld.
“Dat zal wel, maar ik doe het nauwelijks voor mezelf. Het is meer voor Trudie”.
Ieder leeft minstens deels in zijn eigen universum. Arnold gaat voorbij aan de onmin tussen Jenny en zijn zus en meer nog: persoonlijk kan het hem geen bal schelen wat er aan de muur hangt.
“Trudie maakt collages die doen denken aan wat in jouw werkkamer hangt”.
De naam wil hem niet meteen te binnen schieten. Op de een of andere manier popt aanhoudend de naam Multatuli op, maar zelfs Arnold weet wel dat dit niet klopt.
“Je bedoelt Lucebert?”
Zo is het maar net. Altijd wanneer je iets nodig hebt, kom je er niet op.
“Juist. Maar dan abstracter en wat kleurrijker”.
Jenny denkt even na. Ze steekt er zelfs een sigaret van haarzelf bij op, een Tivoli. Als sigaret niet te harden, maar wel onderwerp van een geweldige reclame ILOVIT. Ze blaast een lichtgrijze trechter van rook naar het plafond.
“Arnold. Ik waardeer je vertrouwen”.
Het zijn typisch woorden die een afwijzing inleiden.
“Zo kan ik niet omgaan met kunst. Ik ga geen decoratie voor iemand inkopen, zelfs niet voor jou”.
Jenny mijdt handig te zeggen, dat ze niets met Trudie te maken wil hebben, zeker na het schelden en schreeuwen van haar laatste bezoek. Dat hiervoor aanleiding was omdat zij een metalen bed openbrak om naar geld van Iris te zoeken, slaat ze gemakshalve over. Arnold proeft al een minuut welke kant het uitgaat.
“OK. Dan vergeten we dit even helemaal. Ik wilde je mijn budget al meegeven, als blijk van vertrouwen. Je zou natuurlijk commissie mogen berekenen”.
Naar eigen inzicht, kan hij nog net inslikken.
“Laten we dit hoofdstuk verder vergeten. Het geeft niks. Het was maar een idee. Ik wilde je niet beledigen”.
Wanneer mensen niet precies weten waarheen ze willen, maken ze fouten, doen ze dingen die ze naderhand zelf niet meer begrijpen. Ergens was Arnold van plan om financiering voor te stellen. Te elfder ure komt hij erop terug en draait er een vreemde punt aan met gezanik over kunst.
Ik wilde haar laten zien, dat ze heeft gefaald in de huiszoeking.
“Laten we eten. Je zal gelijk hebben. Ik ben meer geschikt om een auto of een hond te kopen”.
Ze schieten beiden in de lach. Eten is een goed idee. Ieder heeft voor zich gelegenheid zich opnieuw te positioneren. Dit idee heeft Arnold opgepikt van zijn cursus PR. Met het wegvallen van de garage-optie is deze informatie niet meteen beroepsmatig toepasbaar, maar er bestaan algemeen geldende vaardigheden.
En zie: de ober arriveert met de saté, gevolgd door een bakje salade en dikke frieten. Hij laat weten dat deze Vlaams zijn, omreden dat in De Pilaren ooit de beroemde chansonnier Jacques Brel optrad. Wat de ober er natuurlijk niet bij zegt, is dat Brel dit optreden afbrak, precies omdat de omhooggevallen Bergense kunstenaars door zijn voorstelling zaten te ouwehoeren.

Ze eten en spoelen de pindasaus omlaag met een glas wijn. Het gewraakte koffertje staat op de grond. De roos wordt niet op water gezet, maar blijft in het cellofaan naast Jenny’s bord liggen. Je kan zeggen dat ze vanavond de wedstrijd beëindigen bij een stand van 1-1.
Zodra de etensresten zijn weggehaald, staat Jenny op om zich even te verfrissen. Arnold neemt de gelegenheid te baat om zijn koffertje nog eens te openen.  Bij het bukken ontdekt hij de bron van wat hij eerder rook: een hond. Het betreft een herder, die onder een belendend tafeltje sluimert, zoals honden doen: met een oog geopend.

Overtollige stoelen worden ongevraagd van hun tafel weggenomen. Een groep rumoerige toeristen dromt De Pilaren binnen en meent dat iedereen zich aan hen zal aanpassen. Seksueel getinte kwinkslagen worden afgewisseld met het benoemen van wat alles kost. De mensen proberen de waardering van andere bezoekers in te zamelen. Het tafeltje van de tortelduifjes raakt ingesloten, gemarginaliseerd. Arnold wenkt de ober. Hij heeft gezien dat hun oude tafeltje nog vrij is.

Ze besluiten alsnog te vertrekken. Het aansluitende bezoekadres ligt vlakbij, aan de andere kant van de ruïne, restant van een pelgrimskerk die afbrandde tijdens de 80-jarig oorlog. Ook in café De Prins slaat de eigenwaan toe. Op een aantal plekken aan de tap zijn koperen naamplaatjes vastgeschroefd. Deze zullen toebehoren aan vaste klandizie. Sommige mensen zien zoiets als een verworvenheid. Gelukkig vertrekt juist een stelletje dat achterin heeft gezeten. Arnold gebruikt zijn lichaam en dwingt de plaatsen af.
Jenny haalt drinken. Voor haarzelf een glas wijn. Arnold neemt frisdrank: cassis met ijswielen. Hij voorziet binnenkort in de auto te belanden en wil dan enigszins bekwaam zijn. Tussen de vele hoofden en jassen door ontdekt hij het meisje dat werkte voor restaurant Wimpy. Arnold zoekt nadrukkelijk in zijn geheugen naar haar naam: Antina. Ze ziet hem niet of doet alsof.

“Zal ik je eens iets geks vertellen?”
Ze houdt haar hoofd een beetje schuin, zoals katten doen om nauwkeurig te bepalen waar de muis zich verbergt.
“Nou?”
“Ik dacht echt even dat het geld van Iris was”.
Bedoeld wordt de inhoud van het attachékoffertje. Vroeg of laat verraden mensen zichzelf. Arnold heeft geen zin in verdere ruzie. Hij glimlacht flauwtjes. Jenny zal onderhand toch weten van de plannen van Birgit en Pa Zwarthoed. Over zoiets als een erfenis wil hij haar niet inlichten. Jenny denkt maar wat ze wil.
“Iris was niet het type om een overdosis te nemen. Ik denk dat ze is vermoord”.

En daar is Gerben. Gekleed in een stevige herfstjas en voorzien van een brede grijns. Hij meldt zich aan hun omsloten tafeltje. In zijn gezelschap is Miriam, het opdondertje uit De Zwarte Beer. Gezamenlijk begeven ze zich naar een dancing achterin het dorp. Gerben moet in een frivole stemming zijn. Voor een communist. Onderweg dumpt Arnold het koffertje in zijn auto.

Geef een reactie

Verplichte velden zijn aangegeven met een *.



De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.