Politici zijn als hyena’s. Bij leven en welzijn respecteren zij de rangorde. Dit verandert zodra één van hen gewond raakt. De sukkelaar is ten dode opgeschreven. Ook breken er gevechten uit om een nieuwe rangorde af te dwingen.
Pa Zwarthoed treedt af als wethouder. Formeel wegens persoonlijke omstandigheden. Zoals Bertines baas al tegen Arnold zei: je vader is aangeschoten wild. De gemeente koopt de garage aan omdat het gebouw in de weg staat en contractbreuk geld kost. Hier blijft het niet bij. In de tuin van het woonhuis verschijnt een verkoopbord. Zwarthoed wil het dorp uit.
Het afscheid van de politiek staat in het teken van onaangenaamheden, beledigingen en zelfs bedreiging. Monteur Johan stamt uit de dorpse kliek en hij is boos. De man moet voorkomen en krijgt geen WW omdat hij zijn werk door eigen toedoen verliest. Dat Johan zal gaan babbelen over malversaties in de garage is waarschijnlijk. Al kan het hem een strafproces opleveren. Niemand kan je dwingen om andere chassisbalken in een auto te lassen en de man had de leiding in de werkplaats. Pa Zwarthoed wordt slechts wanorde in zijn boekhouding aangerekend, af te doen met een naheffing van de Belastingdienst. De Staat hecht nu eenmaal meer aan inkomsten dan aan uitgaven.
Wat aanvankelijk een beperkt ongenoegen is, breidt zich uit als een besmettelijke ziekte. Binnen een week heeft iedereen een verhaal of herinnering. Meestal in het kwade. Zwarthoed heeft gefaald als bestuurder en onnavolgbare declaraties ingediend. Als garagehouder deugde hij evenmin. Er was altijd een mankement aan een afgeleverde wagen en bij achterstallige betaling stuurde hij zonder pardon een deurwaarder de wijk in.
Met een Judaspenning laten zijn liberale vrienden hem achter. Alleen de voorman van de PSP stuurt een aardig kaartje. Drie dagen later reist Arnolds vader met Birgit per vliegtuig naar Barcelona. Haast hoeft de voormalig wethouder niet te maken: de gemeente is gehouden hem een fors bedrag uit te keren. Vuile handen die elkaar wassen, raken beide onder de smurrie.
Arnold verneemt details in Café Tramzicht, waar hij een eenvoudige lunch wegwerkt: broodjes, melk en een plak ontbijtkoek. De baas heeft er een banaan bij geleverd.
“Die dans ben je mooi ontsprongen”, spreekt hij zijn gast toe.
Zwijgen lijkt de beste optie.
“Gelukkig maar, dat je naar mij geluisterd hebt”.
Arnold knikt met tegenzin. Met je mond vol behoef je geen antwoord te geven.
“Ik heb leuke muziek ingekocht”.
Dit klinkt een beetje vreemd in een dorpscafé: Joe Cocker met Delta Lady.
Arnold steekt zijn duim omhoog. Ach ja, op Joe kan geen mens kwaad worden. De man schreeuwt zijn emoties van zich af en beweegt als een papegaai met Parkinson. Vooral vrouwen zijn dol op de ontredderde kluns.
“Wij hebben in het verleden iets afgesproken”, hervat de uitbater zodra hij het tafeltje weer heeft bereikt, “over het aanleveren van bouwvakkers. Ik krijg nog honderdvijftig”.
Arnold vertrekt geen spier, maar voelt zich aangestoten. Je moet een man niet storen tijdens het eten. Hij legt mes en vork neer en pakt zijn portefeuille.
“Het hoeft niet meteen”.
De cafébaas begrijpt te laat dat hij een verkeerd moment heeft gekozen.
“Telt u even mee? Alstublieft”.
Na de maaltijd vertrekt Arnold zonder te groeten.
Even kijken hoe de garage erbij staat.
Met een reservesleutel verschaft hij zich toegang. Hij rijdt zijn wagen naar binnen en hevelt handmatig veertig liter benzine over uit een vat. In de werkplaats hangt een stoffige stilte. Arnold scharrelt een kwartier rond in het magazijn. Luchtfilters, oliefilters, brandnieuwe schokdempers en een compleet instrumentenbord voor zijn auto verdwijnen in de kofferbak. Twee vaatjes motorolie, ruitenwissers voor vijf jaar en een set koplampen in de doos volgen. Hij doet een plas en loopt het kantoor binnen. De telefoon is afgesloten.
Hij brengt de onderdelen naar zijn huis, giet een glas cola achter zijn kiezen en overweegt er nog een te nemen. Hij gaat naast de koelkast op de vloer zitten om zich te kunnen bedienen.
Het boerenhuis is afgelost met geld van de erfenis. Ook wordt het op naam overgeschreven naar Arnold, al moet hij nog even wachten op zijn 21ste verjaardag om helemaal te kunnen doen wat hij wil. Reden tot vreugde, maar Arnold voelt zich een kat die in blakende welstand is afgeleverd bij het asiel. Een mens moet kiezen: een rustig leven en oud worden, of een ruig bestaan met verhoogd risico.
Midden in de nacht ontwaken in de gewaarwording van gewichtloosheid en verstijving. Elke nacht sluipen verkenners van de dood door je aderen. Wie zich verwondert over het naderende einde, heeft tijdens het leven niet opgelet.
Hijgend en bezweet ontdekt hij zichzelf op de vloer van de woonkamer. Zijn hart bonkt wild. Hij heeft gedroomd. Bovenaan de trap in de woning van Iris is met kalk een figuur op het tapijt getekend. Precies als in een aflevering van Colombo, de irritante politieman van het tv scherm. Een grote, donkere vlek benadrukt de plaats waar haar hoofd moet hebben gelegen. Maar het is niet Iris die daar heeft gelegen. Hij is het zelf.
Om een droom te kunnen onthouden, kan je deze het beste meteen opschrijven. Arnold wankelt naar de telefoon. Hier liggen altijd wel een pen, een stuk papier. Maar nu toevallig niet. Hij kijkt rond, maar raakt kwijt wat hij wilde onthouden. Langzaam daalt zijn hartslag. Het lijkt raadzaam weer te gaan liggen.
De dood van Iris is nooit opgehelderd. Er is niemand voor aangehouden.
Hij heeft geen zin naar de slaapkamer te gaan. Daar ligt Jenny, in het herstelde bed van Iris. Hij stapt de woonkamer binnen, staart naar het fletse ochtendlicht en kruipt gebroken op de bank.
Daglicht breekt door het wolkendek. Arnold staat moeizaam op, stram vanwege de ongemakkelijke slaaphouding en ontbrekende deken.
Hij spoelt zijn mond met koud water en voelt zich afgemat. Op blote voeten loopt hij de trap op, naar de slaapkamer. Jenny is nog in dromenland. Alleen haar rode golvende haren zijn zichtbaar. De deken rijst en daalt gelijkmatig.
Het is zaterdag en het middaguur nadert. De brug over het kanaal is versperd. Een schip met grind heeft een betonnen pijler geramd. Je moet het maar voor elkaar krijgen. De klep van de brug staat open als kaak van een nijlpaard. Te midden van andere auto’s kijken Arnold en Jenny gelaten toe. Er zit niets anders op dan een lange omweg te maken. Auto’s keren op het fietspad of rijden achteruit tegen het verkeer in. De tijden van beschaafd wachten zijn voorbij.
Overal is het druk. Op de hoek van een zijstraat wandelt een haan. Het dier klapt even met de vleugels wanneer het een kat ziet. Niet om te vluchten, maar om iets duidelijk te maken. De kat sluipt verder. Het dierenrijk handhaaft de rangorde zonder verkeersborden.
Hij zet Jenny af in het centrum van haar dorp en rijdt dadelijk terug naar de stad. Om een nieuwe file te mijden, parkeert hij in de stationsbuurt. Op een steenworp afstand van De Tsarina heeft een nieuw koffiehuis de deuren geopend. De naam luidt Anytime. Altijd weer zijn er ondernemers die wedden op het paard achter de wagen. De markt voor hangplekken is verzadigd, of anders begint het verschijnsel af te nemen. Een nieuwe trend is meer burgerlijk, komt neer op huisje-boompje-beestje en wordt cocooning genoemd. In Anytime zit geen enkele klant.
Arnold loopt door en stapt bij de kapper binnen. Ondanks de teloorgang van een complete generatie coiffeurs die hun langharige klanten langs de ramen zien lopen, slaagt deze man erin zich te handhaven. Hij zet zijn gasten een kopje koffie voor en informeert beleefd naar hun welzijn.
Halfslachtige muziek tetter door De Tsarina. De bezoekers, een stuk of vijftien in getal, draaien shag of spelen een spelletje risk. Komt tijd, komt niks. Achter de bar zit Vincent. Hij kijkt op noch om. Waarschijnlijk leest hij de bijlage van de Volkskrant. Op zaterdag wordt hier voor een week aan leesvoer aangeleverd.
“Ha, die Vincent!”
“Godverdomme”.
“Word je hier niet een beetje te oud voor?”
“Wat moet je?”
“Groentesoep met ballen”.
Die is er natuurlijk niet. Koek en chocolade prijken op het armoedige lijstje.
“Cola dan maar”.
Hij volgt de bewegingen van de barman.
“Hier. En houd je bakkes, want ik wil lezen.”
Arnold doet of de mededeling hem niet aangaat.
“In de politierapporten over mijn vermeende onrechtmatige geldbezit staat geen narigheid van jouw kant”.
Vincent kijkt toch. Hij proeft de ingewikkelde zinsconstructie.
“Dat had je liever gezien?”
“Ik wil je slechts even bedanken”.
Vincent toont zich doof.
“Ook goed. Zet tenminste echte muziek op. Alles beter dan dit nichtengedrens.”
Arnold slurpt van zijn cola en werpt eens een blik om zich heen. Er zitten allemaal lui die hij eerder heeft gezien. Toch wil hem geen enkele naam te binnen schieten. Hij steekt een Craven aan met de onfeilbare Myon. Zijn hand speelt ermee om Vincent in de gelegenheid te stellen het te zien.
“Tjonge, wat een waardeloze plaat”.
Vincent volhardt zijn bezoeker te negeren. Hij leest geen Volkskrant maar in Vrij Nederland en slaat demonstratief een pagina om.
“Staat er wat in?”
Als je maar lang genoeg zanikt, komt er een keer antwoord.
“Er staat een hoop onzin in rapporten van de politie”.
“Daar zeg je wat. Precies wat ik denk. Nergens lees je bijvoorbeeld iets over de redenen waarom Iris is omgebracht. Ik bedoel: zo’n reden moet er toch zijn geweest”.
Vincent houdt zich doof voor wat zijn gast zit te Judassen. Hij vervolgt gewoon zijn eigen verhaal.
“Zoals ik je destijds al zei, miste ik niets na jouw nachtelijk bezoek. Met geld van een Duitse crimineel die kennelijk werd geholpen door Iris heb ik niets te maken en ik wil er ook niets mee te maken krijgen”.
Het klinkt alleszins redelijk. Vincent leest deze reactie af aan de lichaamstaal van zijn bezoeker.
“Kan ik verder van je geleuter verschoond blijven? Mooi zo”.
De muziek is afgelopen. De arm van de draaitafel komt uit eigen beweging terug. Vincent maakt geen aanstalten iets anders op te zetten.
Twee rustige meisjes stellen zich op aan de bar. Ze wachten netjes tot ze geholpen worden. Naar gewoonte taxeert Arnold hen met een snelle blik. Thee willen ze en een rol drop. Vincent moet weer in de benen. Arnold grijpt de gelegenheid onmiddellijk aan.
“Ik snap niet hoe je kunt overleven. Wat komt er dagelijks binnen? Op een dag merk je bovendien dat je gewoon te oud wordt voor een scholierencafé. Kijk je al om naar iets anders?”
Vincent schenkt heet water in dikke glazen. Een theezakje mogen de meisjes zelf uitkiezen. Ze willen lindebloesem en kastanje schilletjes. Door het ontbreken van muziek en een antwoord van Vincent aan het adres van Arnold, hangt er een raar sfeertje aan de bar. De meisjes voelen het en trekken zich snel terug.
Vincent gaat weer zitten. Voor zichzelf heeft hij ook een kopje ingeschonken. Het lijkt of hij de beledigingen van Arnold een beetje vermakelijk vindt, want een flauwe grijns trekt over zijn gezicht.
“Kijk, Zwarthoed. Jij denkt dat hier geen droog brood wordt verdiend. Maar ik zal je een voorbeeld geven hoe je kan rondkomen. Let wel: hypothetisch, voor je weer begint te raaskallen”.
Hij vouwt zijn handen. Meester geeft onderricht.
“Stel dat ik inkomsten heb die beter buiten zicht van de Belastingdienst blijven. Dat moet jij je toch kunnen voorstellen. Hoe kan ik dat geld toegankelijk maken? Arnold luistert met evenveel tegenzin als belangstelling.
“Dan begin je een koffiehuis en maakt op papier een prima omzet. Gewoon een kwestie van elke dag de kassarol voldraaien”.
Vincent heft zijn vinger als een onderwijzer.
“Natuurlijk moet je ook inkopen. Dozen koek en snoep, kratten met Fanta. Die komen echter nooit aan, want ze gaan rechtstreeks naar een ander adres die ze juist weer wel verkoopt zonder dat je het aan de kassarol kan aflezen. Kunnen die havermoutklonten in je schedel het nog aan?”
Er klinkt geen treiterzucht in Vincents stem. Het is meer een provocerende superioriteit.
Arnold zwijgt. Dergelijke opzetjes kwamen niet voor in de leerstof op de middelbare school. Wat je daar leerde, was bedoeld voor Calvinisten met een vaste stoel in de kerk.
Vincent kijkt op zijn horloge.
“Dat is waar ook. Ik vergeet mijn gasten”.
Zorgvuldig giet hij twee glazen vol met cola. De bruine schuimkraag zakt langzaam ineen.
“Ik ga nu even naar boven. Misschien vind jij dan tijd om op te krassen, OK?”
Hij plaatst de glazen op een blad, verlaat de bar en verdwijnt door de bekende deur naar de bovenverdieping. Joost mag weten wie daar zitten.
Arnold blijft een beetje ontheemd achter. Onder de omstandigheden gevolg geven aan Vincents verzoek voelt als een nederlaag. Hij kijkt over de bar, half van plan de VN te pakken. Het wordt een portefeuille. In de lederen klapper steken een rijbewijs, paspoort, autopapieren, een foto van een hond, twintig gulden papiergeld en een handgeschreven briefje.
Arnold neemt het rijbewijs, autopapieren en het briefje weg. Het geld en de rest laat hij achter. Zo kan het lijken of Vincent vergeten is, papieren op te bergen. Met achterlating van twee muntstukken op de bar loopt hij naar buiten.
Te voet doorkruist hij de stad. Winkeliers rollen hun rekken met rechterschoenen, kantoorhemden en onverkochte kranten naar binnen. Een bloemist stouwt chrysanten in grote emmers. De bloemen zijn na een week ook nog fris.
Juist voor sluitingstijd slaagt hij erin V & D binnen te komen. In de boekencorner is niemand. De kassa toont al donker. Zijn ogen vliegen langs de rij auteursnamen. Hij vindt niets van zijn gading. Bij de glazen uitgang wordt hij tegengehouden door twee mannen in uniform.
“Hebben wij niet iets vergeten?”
“Ik onthoud alles. Wat is er aan de hand?”
Arnold meent het gezicht van de ene beveiliger vaag te kennen.
“Mogen wij even?”
De ander fouilleert Arnold.
“Hij heeft niets. Je zou toch zeggen dat hij het is”.
Teleurstelling. De mannen lijken te overwegen het onderzoek nog eens over te doen. De eerste kijkt op zijn horloge en maakt een neerbuigend handgebaar.
“Je kunt gaan”.
Arnold herschikt zijn kleding en neemt er de tijd voor. Niet de controle, maar het feit dat de mannen hem nu ineens vlug de deur willen uitwerken, maakt hem opstandig. Op hetzelfde moment weet hij, wie hier voor hem staat: de barman van De Taverne, de kerel die hij met zijn pennenmes in de hand heeft gestoken. Het dringt tot hem door dat zij met twee zijn, aangesteld bovendien om lastposten legitiem aan te pakken. Hij slikt zijn ergernis in en loopt de straat op.
In de stationsrestauratie heerst rust. Dit blijft zo na het binnenrollen van een tamelijk volle trein. De mensen stromen dadelijk de stad in. Doelgericht spurten ze weg op fietsen of duiken gereedstaande bussen in. Het loopt tegen half zeven. Arnold zit aan een vensterbank waarop een stenen kabouter prijkt. Dergelijke attributen zijn niet ongewoon in de horeca. Het mag een raadsel heten, wie deze rommel neerzet en waarom niemand er iets aan doet. Hij drinkt van zijn koffie en leest de koppen van een streekkrant. Een bromfietser heeft zich in een mestwagen geboord en is hierin gestikt. De noodzaak om het dragen van valhelmen wettelijk verplicht te stellen, wordt nog eens onderstreept. Verder worden foto’s van het Egyptische leger getoond. Tanks en vliegtuigen, made in USSR. Ze bereiden zich voor op een nieuwe oorlog met Israël.
De commentator stelt dat Nederland Den Uyl nodig heeft als premier. De man zal beslist een bemiddelende rol kunnen spelen. Geen moment komt het in het hoofd van deze deskundige op dat uitgerekend Den Uyl Nederland in een oliecrisis zal storten met zijn emotionele uitlatingen over de zegeningen van het Oude Land. Arnold legt de krant weg en haalt het rijbewijs van Vincent tevoorschijn. Hij wenkt de ober en bestelt een uitsmijter rosbief.
Een stationsrestauratie is een plaats waar mensen met elkaar afspreken. Zonder afspraak ben je anoniem en kan je er een hele dag zitten zonder met iemand een gesprek te hoeven aangaan. Het bewijst dat drukte en eenzaamheid zusjes van elkaar zijn. Arnold ziet mensen komen en gaan. Niemand heeft belangstelling voor hem.
In een zijstraat op honderd meter afstand van Anytime, treft hij de auto van Vincent. Het is de gele VW Karmann Ghia die eerder rondreed bij het huis van Jenny. Een leuk model om te zien, iets minder om mee te rijden. Met een eenvoudige garagetruc breekt hij het portierslot open, duikt onder het dashboard en trekt een paar draden los. Het is een auto met eenvoudige techniek. Toch een spannend moment. Met het onvolprezen pennenmes van Trudie schraapt hij het koper bloot. Beetje choken, beetje gas geven. Er vaart een huivering door de auto, de motor slaat aan. Eigenlijk is het vooral een hoop kabaal. Voorbijgangers kijken om en knijpen demonstratief hun neus dicht.
Hij neemt de wagen mee. In de opkomende schemering trekt de stad zich terug in de beslotenheid van de huiskamer. Winkelruiten worden zwart, Bij een benzinepomp tankt een bromfietser. De stad, overdag overvol van verkeer, stroomt snel leeg.
Achter de gracht van De Ragebol ligt een hoerenstraat. Hier mag je niet doorheen rijden. In de avond scharrelen er mannen rond, zogeheten glazenwassers. Ze kijken overal, maar gaan nergens naar binnen. Zou Gerben thuis zijn?
Dit is het geval. Wel heeft hij juist een uiltje geknapt, waardoor zijn gezicht een beetje opgeblazen toont. Gerben staat desondanks voor hem.
“Komt u binnen, heer Zwarthoed”.
Iemands woning betreden is altijd een bijzonder moment. In de woonkamer ligt een huiskat, de parasiet van het moderne burgerleven.
“Waar leef je van?”
”Uitkering. En van onze geheime rekening”.
Onze rekening. Mooi, Gerben weet zich medeplichtig.
“Heb je koffie?”
“Ik drink alleen thee”.
Hij vraagt zich af waarom hij heeft aangebeld. Toch maar doorzetten.
“Ik heb een voorstel. In het Witte Paard speelt een band. We drinken hier even thee en daarna gaan we erheen. Ik heb vlakbij een auto staan”.
Gerben gaat aan de slag. Zijn woning is prettig leeg. Een beetje erg leeg.
“Waar is je contrabas?”
Deze staat bij een maestro in een andere stad, veertig kilometer verder. De handen van Gerben zijn iets soepeler geworden. Artritis is een vreemde ziekte die soms door je lijf lijkt te wandelen. De laatste tijd verkeert zijn leermeester echter in een persoonlijke crisis. Hij is ontslagen uit een befaamd orkest, ligt in vechtscheiding en scharrelt de kost bijeen met optredens in bejaardentehuizen om aan de schraapzucht van zijn ex te ontsnappen.
“Soms kom ik aan de vaste deur”.
Daarachter staat dus de contrabas. Arnold probeert te voorkomen, dat hij zich in deze situatie verliest. Wat kunnen hem de sores van een aan lager wal geraakte muziekleraar schelen? Na de thee verlaten ze de woning. Twee deuren verder brandt een rood lampje. Het hoerenbestand breidt zich uit en trekt vage klanten: klaplopers en Mediterrane types.
Bij de auto van Vincent blijft hij staan en opent het portier.
“Ik ben de sleutel kwijt, maar geen nood”.
Het rumoer in de auto is aanzienlijk, de besturing licht en onvast. De versnellingsbak haakt, het motorvermogen is ondermaats. Alleen het ontwerp kan een reden zijn de wagen aan te schaffen.
Ze kruisen door de stad. Het geroffel van de tweetaktmotor weerkaatst tegen de gevels. Gerben vraagt niets en Arnold is er blij mee.
“Stukje sturen, Gerben?”
“Ik heb geen rijbewijs. Dat weet je toch?”
“Des te beter. Kan je een beetje oefenen. Anders leer je het nooit”.
Ze wisselen van stoel. Arnold wendt voor het volste vertrouwen te hebben. Hij laat Gerben daarom ook zelf de betekenis van diverse knoppen en handels ontdekken. Tersluiks kijkt hij mee.
“Is die politiezaak al afgehandeld?”
“Kunnen we het daar een andere keer over hebben?”
Vrienden heb je om over bepaalde onderwerpen te kunnen zwijgen.
Ze bereiken de snelweg. Gerben schakelt groot licht aan en trapt het gaspedaal tegen de bodemplaat. De wagen schudt en bonkt. De topsnelheid bedraagt bijna honderdveertig.
De aarde is plat. De Kerk heeft dit tenminste eeuwenlang als waarheid verkondigd. Op zeker moment tuimel je van die pannenkoek af naar de diepte, in de hel van Dante. Tot die dag kan je beter genieten van het leven.
“Soms voel ik me Andreas Baader”.
Een plompverloren opmerking van Gerben. Baader is een linkse activist in Duitsland. Hij voerde moordaanslagen uit op mensen die meestal niet deugen.
“Baader zit vast en krijgt levenslang. Net als Meinhof en nog een handvol. Op een dag hangen ze aan de buizen van de centrale verwarming en niemand heeft wat gezien”.
“Toch doen ze iets voor de wereld”.
“Het zal wel. Net als Zuster Theresa”.
“Dat is een roomse kerkhoer”.
Het Witte Paard komt stilaan in beeld. Ze zijn een beetje vroeg voor het optreden van de band. De jassen kunnen al in de garderobe. Arnold presenteert de kaal geschoren uitsmijter een sigaret, geeft vuur met de Myon en bestudeert het gezicht van de straatbokser. Wat een polsen! En dan dat blikkerige horloge. Wat zal het opleveren, een hele avond hier staan grijnzen en een enkele keer bouncen? En wat doet zo’n kerel de rest van de week?
De grote zaal raakt al aardig gevuld. Er wordt een achterhaalde plaat gedraaid. Lichtvlekken schieten over de wanden. In de provincie gebeurt alles vijf jaar later.
Ze komt. Ze komt. Ik moet Gerben kwijtraken.
Hij loopt zijn voormalige schoolkameraad achterna, betaalt diens bestelling en giet twee extra glazen pils naar binnen. Zonder geluid te maken, laat hij een langgerekte boer en kijkt naar de grond. Deze ligt bezaaid met plakken afgewerkte kauwgom.
Om elf uur ontdekt hij Karin. Vanuit het halfdonker volgt hij haar bewegingen. Ze wordt omringd door vriendinnen en vrienden. Het zijn opgeschoten jongens.
“Er zit beweging in”. Gerben stoot hem aan.
Op het podium wordt inderdaad gesleept met apparatuur. Een drumstel monteren is een precies klusje. Twee muzikanten schudden hun manen en beginnen gitaren te stemmen. De boxen worden ingeplugd. Het klinkt als blikseminslag. De band pakt de zaak groots aan. Een technicus stelt de microfoons op hoogte en tikt ertegen.
“One, two, three. One, two, three”.
Nog voor hij Karin heeft kunnen begroeten, trekt ze hem aan zijn arm mee. Ze belanden achter de toiletruimte, in een stookhok. Aan het plafond brandt een peertje. Het schriele, naargeestige licht valt op een stoffige bromfiets.
“Ik ben drie weken over tijd!”
Hier kan hij het even mee doen.
“En ik ben nooit met een ander naar bed geweest”.
Een meisje in paniek. Door zijn toedoen. Andere mogelijkheden zijn uitgesloten. Het is zo’n typisch voldongen feit.
“Geloof je me niet?”
Het had eerder kunnen gebeuren, met Bertine, Iris, Jenny. Nooit heeft hij er echt bij stilgestaan, laat staan de zaak preventief in eigen hand gehouden. Wel heeft hij, bij wijze van proef, een enkele maal een condoom om zijn geslacht gesjord in de badkamer. Na dit te hebben ondergaan, zakte hij af naar De Zwarte Beer, de reddeloze kroeg van vóór de verbouwing.
“Natuurlijk geloof ik je wel.”
“Als mijn ouders erachter komen, slaan ze me dood. En jou erbij”.
Achter de muur wordt de band aangekondigd. Er klinkt geroep en gejuich. De drummer deelt een paar inleidende klappen uit.
“Drie weken zegt nog weinig”.
Zwak verweer. Het gaat over het nemen van verantwoordelijkheid.
“Laat je mij zitten?”
Karin is een dapper meisje, gewend aan een leven zonder franje of verbale flauwekul. Ze kijkt naar hem op, bereid onmiddellijk overstag te gaan en zichzelf opnieuw uit te leveren. Op voorwaarde dat hij het goede antwoord geeft.
“Ik moet over de situatie nadenken. Wat we ermee moeten doen. Als je echt zwanger mocht zijn”.
Hij krijgt het benauwd. Beelden van het gezin De Zwaan verschijnen hem voor de geest.
Lelijke meubels. Heilloze gesprekken. Armoede. Een vergooid leven.
Feit blijft, dat hij een veel te jong meisje heeft bezeten. Hiervoor kan je in de molen van Justitie belanden.
“Heb je al getest? Er bestaan flesjes. Het heet Predictor. Wacht, ik geef je geld om het te kopen”.
Waar haalt hij het vandaan. Het zal van de reclame komen, uit een krant of de Muziek Express. Predictor. Ouwehoer die hij is.
Achter de muur begint het eerste nummer. De zangeres klinkt een beetje aangeschoten. De gitarist hakt en schokt. De installatie zendt een fluittoon uit.
Twee eenzame zielen in een brommerhok. Arnold trekt Karin naar zich toe, kust haar haren en voelt hoe zij zich aan hem vast klauwt.
Anderhalf uur lang duurt het muzikale geweld. Het is goed noch slecht. Het is vooral bekend. Gedanst wordt er nauwelijks. Het publiek kijkt toe, drinkt een biertje en draait shag. Het is een tamme bedoening. Nou ja, de band kan je het nauwelijks aanrekenen. Ze treden wel honderd keer in het jaar op. Hooguit anderhalf duizend krijgen ze voor een hele avond inclusief alle kosten. Hollandse popsterren wonen meestal bij hun ouders of in een huurflatje en ze eten geen kreeft maar boerenkool met worst.
Karin voegt zich bij haar eigen groepje. Ze wil voorkomen dat er gekletst wordt. Er staat een afspraak voor de eerstvolgende zaterdag.
Arnold ziet het aan. De heen en weer stampende muzikanten, Karin die telkens even zijn kant uitkijkt, Gerben met z’n degelijke schoenen. Het voelt aan of het gebouw overkoepeld is door onzichtbare tralies.
Kort nadat het podium wordt ontruimd, de bandleden achter de geluidszuilen hun zweet afvegen en de DJ een beroerde plaat van Focus opzet, is het genoeg. Arnold stoot Gerben aan. Snel en onopvallend er tussenuit knijpen, daar is hij goed in.
De auto maakt lawaai als een bromfiets met een kachelpijp. Gerben stapt uit eigen beweging achter het stuur en pompte het gaspedaal op en neer. Arnold laat de elektradraden vonken.
“Karren maar!”
Ze verlaten de parking, draaien de straatweg op. Half één wijst het horloge om Arnolds pols. De toestand rond Karin heeft hem de hele avond beziggehouden.
“Wat is er met jou, heb je dat grietje soms zwanger gemaakt?”
Een communist evolueert tot helderziende.
“Misschien”.
“Hoe oud is ze eigenlijk?”
“Zestien”.
Hij liegt er een jaar bij, anders is het helemaal te gek voor woorden.
“Zestien?”
Gerben barst in een daverend gelach los. De auto maakt een geweldige zwaai over de weg. Het valt niet mee het voertuig weer op de eigen weghelft te brengen.
“Zestien!? Ben je helemaal van pot gerukt?”
Achter hen verschijnt een andere wagen.
“Ha, ha, ha!! Zwanger. Hij wel. Ha, ha, ha!!”
Achter hen klinkt een korte geluidsstoot. Blauw zwaailicht weerkaatst in de binnenspiegel. De achterliggende auto komt langszij en passeert. Remlichten gloeien op.
“Wisselen!” Gerben begrijpt verdomd goed hoe het zit. Arnold blijft zitten. Hij is net iets te zat om snel te reageren en juist voldoende nuchter om in te zien dat beter Gerben dan hijzelf aangesproken kan worden.
“Schiet toch op, man!”
Het is te laat. Een agent klopt tegen het zijruit. Er zit niets anders op dan te gehoorzamen.
“Goedenavond. Rijkspolitie. Enig idee waarom ik u staande houd?”
Gerben heeft een paar seconden nodig.
“Er stak een kat over. Of een haas. Ik schrok”.
Van de zenuwen schiet hij in de lach.
“Heeft u gedronken?”
“Gedronken? Ik drink alleen water”.
Het klinkt stellig. Zo beslist kan alleen Gerben zijn. De agent kijkt eens omstandig in de auto. Ook op Arnolds gezicht komt de lantaarnkegel terecht. Terug naar Gerben.
“Mag ik uw papieren even zien?”
De hamvraag is gesteld. Het is voorbij middernacht. Daar staan ze, ergens boven een industriestad langs de straatweg met een smeris.
“Ik heb geen papieren. Bij me”.
Alleen een goed verstaander hoort hoe Gerben de zin in twee stukken knipt.
“Rij- en kentekenbewijs?”
Het klinkt onverstoorbaar.
Arnold tast in zijn kleding. Het moet maar gebeuren.
“Alstublieft, agent”.
Er hangt een raar sfeertje in de auto. Gerben is te zeer overrompeld om tegen te spreken. Arnold stoot hem tegen de arm.
De agent loopt rond de lage sportwagen. Waarschijnlijk bekijkt hij het model, of in het licht van de koplichten naar de papieren.
“Vanavond heet je Vincent”.
“Het kan niet waar zijn!”
” Houd je kiezen op elkaar. Wees beleefd. Er gebeurt niets”.
De agent keert terug naar het zijruit. Hij bukt zich weer. Alles op z’n gemak.
“Het lijkt in orde. Blijft u wel rechts rijden en matig uw snelheid een beetje. Goedenacht”.
Gerben is ontsnapt op de identiteit van Vincent, maar kan er de grap niet van inzien.
“Als je nog eens wat weet”, snauwt hij Arnold toe, “heb je die auto soms gestolen?”
“Wees blij dat ik je uit de brand heb gehouden”.
Arnold moet het stuur overnemen. Hij rijdt kalm en geconcentreerd. Er bestaan agenten die een eind verderop gaan posten om na te gaan of je hun aanwijzingen wel opvolgt. Zo rijden ze voort, over een donkere weg, richting de stad. Op de hoek van de hoerenstraat, vlakbij De Ragebol, stapt Gerben uit.
Met het portier in zijn hand buigt hij zich naar Arnold.
“We moesten die rekening maar opheffen. Maandagochtend om 9 uur bij mij”.
Het portier slaat dicht. Arnold ziet zijn vroegere schoolmakker wegbenen, een beetje stijf, als een oudere man. Het lijkt een beeld van de toekomst.