Monkwise

columns verhalen fotografie

DE GOEROE VAN DE KOEKFABRIEK

HOOFDSTUK II

Reindert gedraagt zich. Je kan ook zeggen, dat hij zich klein en ongemakkelijk voelt, opgedreven door de thuissituatie bovendien. Ze zitten in een kantoortje met hoge vensters. Het uitzicht voert naar andere ramen waarachter arbeid wordt verricht. Dit heet de werkvloer. Het ruikt in het vertrek allerminst naar versgebakken koek, maar naar vloerbedekking en lysol. Tegenover hem zitten twee mannen: een oudere in een onberispelijk kostuum en een soort boekhouder met een permanente grijns op zijn gezicht. Veel vragen worden Reindert niet gesteld. Er wordt meer uitgelegd wat er van hem wordt verwacht. Terloops komt het ongeval met het personeelsbusje aan de orde. De boekhouder herinnert zich de situatie levendig. Op de valreep verneemt Reindert, dat hij 750 gulden in de maand zal verdienen.
Het bedrag klinkt hem als muziek in de oren. Van bruto naar netto heeft hij geen notie. Zoiets is op de Handelsdagschool nooit aan de orde gekomen.
Van het werk kan hij zich geen voorstelling maken. Wat er in een fabriek gebeurt, valt te begrijpen. Maar in een kantoor? Zit je alleen aan een bureau, of aan een tafel met anderen, wordt er gezwegen of geleuterd, staat de radio aan? Is het meer dan papier verplaatsen?
Onwillekeurig denkt hij aan Joop den Uyl, de leider der Socialisten die het volk zal verheffen naar de witte boordenstand. Iedereen is geschikt voor kantoor. Joop is de eigenlijke uitvinder van de HEMA-worst.
De meeste energie in het gesprek gaat op aan het vinden van de juiste houding, het belangstellend luisteren, de tijdige glimlach, het gewenste antwoord. Liever zou hij overeind springen, een oerschreeuw uiten en het gebouw ontvluchten.
Als ik maar geen koffie op mijn schoteltje mors, dan zien ze meteen waar ik vandaan kom. Schaamte en dreigend gezichtsverlies zijn belangrijke motieven om te zorgen dat je een ongewenste baan krijgt toegewezen.

De feitelijke sollicitatie is ten einde. Veemus, een jolige dertiger, wordt erbij gehaald. Hij wordt de chef van Reindert. Veemus voelt zich thuis in deze kamer en weet desondanks een zekere nederigheid uit te stralen. Hij biedt Reindert een sigaret aan, werpt een vorsende blik op de groene jagersjas en is het prompt eens met het voorstel van zijn baas om de aanstellingsbrief uit te tikken. De feitelijke werkplek, onderdeel van de kantoortuin, blijft vooralsnog buiten beeld. De eerste werkdag is immers pas op dinsdag 2 januari en dat duurt nog even. Hem worden alvast gezellige Kerstdagen toegewenst. In plaats van iets soortgelijks te antwoorden, knikt Reindert vaag en trekt zijn zware jas aan.

Verward door tegenstrijdige gevoelens verlaat hij het gebouwencomplex. Zelfs kijkt hij even achterom teneinde te onthouden waar hij naderhand naar binnen moet. Op het terrein heerst een serene vrede. Er rijdt geen vrachtwagen, personenwagen of fiets. Zelfs loopt er niemand. De indruk ontstaat, dat de sollicitatie helemaal niet heeft plaatsgevonden, Reindert ongeschonden en als vrij man kan opstappen, naar huis om de radio aan te zetten en ruggelings op bed te gaan liggen.

Met twee verfomfaaide vrouwen en een kleine werkman staat hij te wachten op het nieuwe leven. Nog nooit heeft hij zo vroeg in de morgen hier gestaan: het is 6.30 uur, koud en grijs weer. Weggedoken in zijn jas staart hij voor zich uit, niet van plan met wie ook een gesprek aan te knopen. De Verkade bus arriveert en trekt weer op. Ze doorkruisen de donkere polder in een gelijkmatig tempo. Verkeer is er nauwelijks. Na een beperkt aantal stoppen bereiken ze Zaandam, hobbelen over een klinkerstraat en draaien door een poort het terrein op. Een slagboom gaat omhoog en weer omlaag. De val van een arbeidsleven sluit. Zo gaat dat met spijbelaars. Van een chef administratie is geen spoor. Bij de buitendeur van een bakstenen gebouw wacht Reindert meer dan een half uur. Kennelijke werknemers passeren hem zonder iets te zeggen.

“Goede morgen!”
“Veemus staat plotseling voor zijn neus. De chef gaat hem voor. Alsof er geen tijd is te verliezen, bestormen ze de trappen.
“Leuke jaarwisseling gehad?”
Reken maar! Om half elf begint Moeder omstandig te gapen. Ruimschoots voor middernacht ligt iedereen in bed. Buiten knalt vuurwerk, maar het is op afstand.
Ongeduldig wacht Veemus tot Reindert zijn jas in de garderobe heeft gehangen.
“Je stond bij de verkeerde ingang”.
Zeg dat wel. Elke ingang is verkeerd. Ik kan nog altijd weglopen.
Ze betreden een grote rechthoekige ruimte. Rijen witte TL-lampen verspreiden een intens licht. Tot Reinderts verrassing zitten al zo’n 20 collega’s aan hun bureau. Feitelijk zijn het sobere, stevige tafels waaronder een ladenblok is geschoven. Deze zijn aangeschoven tot blokken waar 4 tot 6 mensen plaatsvinden. Er zijn meer mannen dan vrouwen, ze zijn vaker jong dan oud. Ergens achterin gonzen elektrische schrijfmachines.
Veemus schikt zijn groene vlinderdas, drinkt staande een bekertje koffie leeg, gebaart een jongeman de telefoon op te nemen en begint Reindert voor te stellen. In het bijzijn van de chef reageren de mensen beleefd, op het onderdanige af. Reindert schudt handen, wisselt wensen uit voor het nieuwe jaar en probeert namen te onthouden: De Rooy, Spijkermast, Slijtweg, De Jong, Jujube of zoiets. En meneer Moet, de enige die op voorhand indruk maakt. Een blonde jongeman met aanleg voor vroegtijdige kaalheid stelt zich nogmaals voor als Koos Slijtweg. Hij mag van Veemus omstandig uitleggen hoe je een pak orderformulieren op volgorde legt. De lange vellen papier zijn ingevuld door winkeliers die spullen van Verkade verkopen en geparafeerd door een vertegenwoordiger van het bedrijf. Voor Veemus zit het werk er voorlopig op. Hij loopt naar zijn eigen, apart van de anderen opgestelde bureau, zakt neer op zijn stoel en kijkt wereldvreemd voor zich uit. Het weekeinde eist zijn tol. Wanneer Reindert nog eens kijkt, ziet hij de chef grabbelen in een bergje gebruikte postzegels.

In een klein bedrijf handelen mensen rationeel en doelgericht. Zij weten waarmee ze bezig zijn en waar hun inzet of het gebrek eraan toe leidt. Reindert veronderstelt, dat er werkelijk iets van hem wordt verlangd, dat de verstrekte opdracht foutloos en zo snel mogelijk uitgevoerd moet worden. Hij gaat er eens goed voor zitten en probeert in de papiermassa een systeem te ontdekken.
Juist ja, rechtsboven staat een nummer in een kader van dikke zwarte lijnen.
Naast mijn bed wacht een dikke pil van Nabokov. Ik heb nog een kleine 200 pagina’s te gaan.
Na 10 minuten geeft hij de stapel terug aan Slijtweg. Dit is allerminst de bedoeling. Slijtweg heft zijn hand als een agent die een fietser zonder verlichting staande houdt en duwt de papieren terug naar Reindert. Even kijkt hij achterom naar de chef en buigt zich naar zijn nieuwe collega. Zijn spreektoon is gedempt.
“Je moet er langzaam in bladeren. Langzaam, snap je wel. Bestudeer gerust hoe het formulier is opgebouwd, wat er veel wordt besteld en hoe dit is aangegeven. Zo krijg je een indruk waar het hier om draait”.
Reindert moet inderdaad nog veel leren. Je kan ook zeggen: afleren. Dat hij met zijn manier van doen het werk van twee personen doet en tegelijk dit moordende tempo niet gedurende alle 8 arbeidsuren zal volhouden, dringt nog lang niet tot hem door. Met tegenzin voldoet hij aan de bijgestelde opdracht en zit tot half elf met pennen en paperclips te spelen. Dan komt er een vrouw langs met een rolwagen koffie en thee. Er mag gerookt worden tot het middaguur.

“En, hoe bevalt het je hier?”
Een paar dagen zijn verstreken en het antwoord op de door hemzelf gestelde vraag boeit Veemus niet. Hij komt een nieuwe opdracht afleveren, zeg maar een verdieping van de voorgaande. Bestelformulieren moeten zodanig op orde gelegd worden, dat een vrachtwagen van de Firma de bestellingen volgens een logische route bij de winkels kan afleveren.
“Het gaat vooral om het beladen. Dat de dozen en blikken voor het eerste adres niet achterin de wagen liggen”.
“U bedoelt vóórin. Ik neem tenminste aan dat de auto aan de achterkant gelost wordt?”
Veemus moet even nadenken, maar geeft geen direct antwoord.
“Ben je goed in aardrijkskunde?”
Dan mag Reindert de provincie Zeeland onder zijn hoede nemen. Voor de zekerheid krijgt hij er een kaart van de provincie bij.
“Gebruik die maar als onderlegger. Over een maand ken je de kaart uit het hoofd”.
Zodra de chef is vertrokken, geeft Slijtweg fijntjes en op zachte toon toelichting.
“Zeeland is het gemakkelijkste. Zelf heb ik Groningen, Friesland en Drenthe in beheer. Onderaan en voor de mast beginnen, nietwaar?”
Toch is Koos een beste jongen. Hij biedt Reindert een sigaret aan en wijst hem op een mooie jonge vrouw, verderop in de kantoorruimte.
“Geil als boter. Nietwaar, meneer Moet?”
Moet is achterin de 50 en door de wol gewassen.
“Ga je mond spoelen, snotneus. Zij is een meisje uit een keurige familie!”
Gezamenlijk lachen ze om de zogenaamde reprimande.

Uitzicht uitzicht op het fabrieksterrein. De schoonsteenpijp waaraan op een dag een dode meeuw hangt, de vleugels gespreid, te pletter geslagen tegen de bliksemafleider.

De donkere winterdagen plakken aaneen tot weken. Veel moeite om tijdig uit bed te komen, heeft Reindert niet. Het komt hem zelfs voor dat hij op een of andere manier terugkeert naar oude tijden, waarin hij voor werk op het land en in de schuur van Vader op onzalige tijden werd verwacht. Met andere buspassagiers gaat hij nauwelijks om. Het komt soms tot een korte groet bij het samenklonteren bij het instappen, maar Reindert zit het liefst alleen. De reden dat hij geen aansluiting vindt, ligt evenwel niet exclusief bij hem. De anderen hebben snel begrepen dat hij op kantoor werkt en voor mensen op de echte werkvloer is dit een reden afstand te houden. Dat hij om kwart over 7 aan zijn dagtaken begint, verbaast wel. Kantoorlui houden andere tijden aan.

Onvermijdelijk maakt hij kennis met de apenrots van de afdeling. Zo wordt hij op een dag gebeld door iemand die zich voordoet als een klant van de firma, een winkelier uit Middelburg dat in Zeeland ligt, de provincie van Reindert. De man geeft een flinke bestelling op van koek, besluit, tabletten chocolade en droptoffees.
Even later komt Jujube opdagen om de opgave te controleren. Anderen aan de werktafels lachen besmuikt. Een fout kan Jujube niet vinden. Reindert voelt zich geschoffeerd, staat op en leest met zijn vervelende collega mee. Na afloop heeft hij een opmerking.
“Op een dag bel ik jou. Of je snel naar het ziekenhuis komt, omdat je vriendin is aangereden door een dronken behanger. Gewoon voor de gein, begrijp je?”
Hij wacht een seconde, net lang genoeg om tot de ander door te dringen en kort genoeg om te voorkomen dat een reactie volgt. Hij is nog niet klaar namelijk.
“Of nee, jij hebt natuurlijk geen vriendin”.

Het is weer eens tijd voor de maandelijkse peptalk. Veemus is hierin een ware meester, al krijg je de indruk dat hij liever bezig is met zijn verzameling postzegels, afgewisseld door bevestigende contacten met zijn eigen chef.
“Er zijn mensen die het facturenwerk al jaren in hun pakket hebben! Zij hebben er een bijzondere bedrevenheid in ontwikkeld! Het verdient ook beter!”
Kennelijk is er meer inzet nodig. Veemus spreekt zijn roedel toe om enthousiasme en competitiezin te bevorderen. Meneer Moet en meneer De Jong moeten dit ook aanhoren, al zijn beiden de vijftig jaar gepasseerd en zitten ze op de eindeloze trein naar nergens.
Reindert observeert de beide mannen quasi terloops.
De Jong lijkt op een verlopen apotheker. Hij oogt altijd nerveus, op huilen af.
“Het is door hun kundigheid dat onze vrachtwagens geen meter meer rijden dan strikt nodig”.
“Ah! Kostenbesparing!”
Reindert doet of hij oplet. Een baan in de boekhouding is het laatste dat hij nastreeft.
Onze vrachtwagens. Dat is niet alleen een wijze van spreken, het is een manier van denken. In feite bezit geen van ons zelfs maar een reservewiel van het wagenpark.
De chef kan geen gedachten lezen. Hiervoor heeft hij het trouwens te druk met zichzelf. Het antwoord van Reindert bevalt hem wel.

Moeder heeft een kostgeldregeling ingevoerd. Gratis meezitten aan de eettafel is er niet meer bij. Het betekent natuurlijk niet, dat Reindert ook maar enige invloed heeft op wat de pot schaft. Desgevraagd en ietwat plagerig bedoeld krijgt hij van repliek. Kostgeld is niet alleen vanwege het eten.
“Je houdt een kamer bezet. Zodra jij weg bent, gaan we daar een doka van maken”.
In het kielzog van Pa Reindert die zich een Nikon camera heeft aangeschaft, is er voor Moeder een kleiner handzaam fototoestel gekocht. Vader zal hebben gedacht dat Moeder zich tijdens zijn fotografische capriolen in het weekeinde gaat vervelen en erger: vervelend gaat doen. Moeder heeft evenwel meer noten op haar zang. Waar Pa Reindert dia’s maakt, heeft Moeder meer een zwart-wit kijk op het leven. Om dit uit te werken en de kosten in de hand te houden, heeft zij haar zinnen gezet op een soort afdrukcentrale: een vergrotingskoker merk Opemus met 90 mm objectief van Leitz, plastic bakken en vloeistoffen voor het ontwikkelen van de film en wat er meer bij komt kijken. Het wachten is op de kamer van Reindert.
Hij betaalt 150 gulden per maand als bijdrage aan zijn onderhoud. Zo kan hij meteen wennen aan wat hem in het leven te wachten staat, een oneindige sleep verplichtingen en rekeningen.
“Je had kunnen studeren, maar je hebt het verpest. Je ouders in de maling genomen, er met de pet naar gegooid!”
Voor Moeder echt op gang komt, verdwijnt Reindert naar zijn kamer. Het wordt inderdaad tijd op te krassen. Om Moeder de hersenpan in te slaan, is het onderhand te laat.

Elke morgen van de werkweek staat hij om 6.30 uur te wachten op de bus. Met de anderen (inmiddels aangezwollen tot een groepje van 6) staart hij in de richting vanwaar de koplampen zullen komen. Hij staat soeverein, nauwelijks bereid met de anderen een gesprek te voeren dat meer dan drie woorden in beslag neemt. Hij weet inmiddels wat de mensen uitvoeren in de koekfabriek. Eén bestuurt een vorkheftruck, een ander controleert een machine die de hele dag karamellen uitbraakt. Dan is er een vrouw die haar uren klopt in de kantine. Na elke uitgesproken zin zegt ze: dat weet je ook wel.

Toch is het niet vanwege deze werkzaamheden dat Reindert zich afzijdig houdt. Immers: hoeveel uren heeft hijzelf niet doorgebracht met ploeteren op het land en in de kelders van de Staalfabriek? Waar hij voortdurend op stuit, is de platte humor, het oeverloos uitkauwen van onbelangrijke feitjes, de onbeschofte pogingen om voorin de bus te zitten. De anderen mogen hem testen, echt over hem heen lopen, durven ze niet aan. Ze zien hem als een jonge meneer van kantoor en daar wil niemand echt ruzie mee. Daarginder wordt beschikt over de hoogte van het loon, de rijtijden van de bus, de hoeveelheid producten die je elke maand gratis mag ophalen in een speciaal winkeltje dat De Inslag heet. Op kantoor spreken de lui een wollige taal waar je geen wijs uit wordt. Om de vrees erin te houden, vertelt Reindert langs zijn neus weg dat hij wel eens in de kamers van de Heren Directeuren komt. Tot zijn verrassing weet een van de werklui precies waar deze zich bevinden: het zijn dichte deuren waar een lampje brandt, groen of rood. Zo is het precies.

Chef Veemus ziet snel in dat Reindert niet in de wieg is gelegd om zich jarenlang te verheugen in de Zeeuwse topografie. In een brutale bui merkt deze op, dat een chauffeur zelf ook wel weet hoe je het snelst van Goes naar Middelburg kan rijden. Hij stelt bovendien voor, om wekelijks de kilometerstanden te controleren. Aan deze mogelijkheid heeft Veemus nog niet gedacht.
Met een ronkende toespraak over verantwoordelijkheid alsmede raadgevingen aangaande kleding en haardracht plus bruto 50 gulden opslag per maand, wordt Reindert gepromoveerd naar de Afdeling Klachten. Hiervan is hij het enige lid. Zo kan hij meteen anderen niet meer van het werk houden of subversieve denkbeelden delen. Voortaan mag hij werken zonder dat anderen hem nodig hebben. En klachten van winkeliers, die zijn er voldoende.

De afzondering van anderen. Reindert kan nu meeluisteren zonder in gesprekken betrokken te raken. Hun uitspraken worden tot voedsel dat hij op zijn gemak kan herkauwen.
“Zullen we een lot in de loterij kopen?”
“Goed plan. Je weet maar nooit”.
“Niet geschoten, is altijd mis”.
“Wat kost het eigenlijk?”
“Mijn broer heeft een keer 100 gulden gewonnen!”
“Mijn nummer moet om een 8 eindigen. Ik heb iets met het getal 8”.
Zo gaat het maar door, net als het ronddraaien van de wijzers op de bedrijfsklok boven de toegangsdeur van de kantoortuin. Besloten wordt om met 4 een lot te kopen.
Aan Reindert wordt niets gevraagd. Dit ontgaat hem niet, maar het kan hem weinig schelen. Loten kosten geld, dat je zelden terugkrijgt. Voor een enkele winnaar moeten 100 anderen bloeden, zo simpel is het.
Hij ziet de opwinding aan de tafel waar hij enkele maanden werkte, luwen.
Een kans van nul komma niks, gedeeld door 4, wat kan daar uitkomen?
Een half uur later begint het feest opnieuw. Deze keer ontstaat discussie over het geld dat gewonnen zal worden. Wat te doen wanneer het geldschip binnenvaart, de diplomatenkoffer met bankbiljetten wordt geopend en de winnaars naar hartenlust mogen graaien – tot onbedwingbare jaloezie van de anderen, de sukkelaars die niet meededen? Bij de gedachte aan zoveel geld is Slijtweg niet de enige die van de kook raakt.
“Wereldreis!”
“Nieuwe auto!”
“Huis helemaal verbouwen!”
“Gouden horloge”.
Dit klinkt al iets onzekerder. Wat moet een kantoorklerk met een gouden uurwerk waar zijn werkuren door de bedrijfsklok worden gedicteerd?
“Plastische chirurgie voor de borsten van mijn vriendin!”
Zoiets heeft in De Telegraaf gestaan. Er schijnt een gouden toekomst in te schuilen.
Geschater klinkt door de kantoorruimte. Reindert ziet Veemus ongeduldig met zijn voeten wippen. Plezier is goed, maar er moet ook gewerkt worden.
Het kinderlijke gedrag verwondert Reindert. Toch overdenkt ook hij over de mogelijkheden van een grote som geld. In eerste instantie komt hij evenmin verder dan aankopen die het leven veraangenamen: een draaitafel, een pond gerookte paling, een rijbewijs. Over hoeveel geld gaat het eigenlijk?
Na een denksessie van 10 minuten komt hij tot een afwijkend inzicht.
Dan kan ik op werkdagen lekker langs het strand wandelen.

Reacties zijn gesloten.